Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/234

Deze pagina is proefgelezen

cijntje haars ondanks op te zoeken, wel het eerst bij hem opgekomen, maar toch weer verworpen, als strijdig met alle courtoisie; slechts kon hij zoo niet berusten, iets moest hij doen; hij zou schrijven! Aan Francijntje schrijven, aan een meisje! voor het eerst van zijn leven, en onder aandoeningen als die hem beroerden, dat scheen lichter dan het was, Alles uit te storten wat toen in zijn gemoed omging, dat was hem behoefte, en dat was ook het eerste wat hij deed; maar hij begon in te zien, dat het geen gelukkig middel was om eene juffer te winnen, die reeds terugtrad uit opzien tegen eene al te hartstochtelijke vriendschap! Maar te schrijven, zonder in iederen regel, in ieder woord te verraden wat hij verbergen moest, en toch te verkrijgen wat hij wenschte, daartoe behoorde rijp beraad, overleg, kalme zinnen, en, zelfs een vaster hand dan de zijne op dit oogenblik was. Hij zou toch nog beproeven… Dáár trad de Burgemeester binnen, en dáár volgde het tooneel, dat wij mijnheer Alartsz aan de la Rivière hoorden mededeelen, en waarbij Floris tot het uiterste gedreven, opgejaagd door de uiterlijke hindernissen, evenzeer als aangespoord door de innerlijke beroeringen zijner ziel, ten laatste als een vervolgd hert, onzinnig voortvluchtte, dwars door alle hindernissen heen, om te komen tot de wateren, waarnaar hij dorstte, en waar hij ruste hoopte te vinden! — Maar helaas, dit onbesuisd en onbescheiden binnenstormen, hoe verklaarbaar voor ons, werd zeer onvergefelijk geacht door de zedige juffer, die wellicht door eerbiedige teederheid had kunnen gewonnen worden, maar die in vollen ernst vertoornd en verontwaardigd werd over de woeste vermetelheid van dezen inval. De Jonker, haar met Hendrik samen vindende, in een onderhoud waarvan de levendigheid beider wangen in gloed had gezet, en wel niet kunnende gissen, dat de hoogste zelfverloochening der vriendschap den armen Hendrik dus buiten zich zelven bracht, bejegende den laatste, als had hij hem op eene misdaad betrapt, wilde zijne verdediging niet aanhooren, en dreef hem weg met eene hoogheid en bitterheid, waartegen Prouninck niet in verzet durfde komen, uit vreeze die exaltatie tot waanzin te doen stijgen. Maar Francijntje had geen begrip van zulke verschooning. Zij verhief zich tegen Floris, als de Nemesis der verguisde vriendschap. Zij ook wilde geene verontschuldiging aanhooren, zij ook wilde in hare gekrenktheid geene ophelderingen geven, die den hartstochte-