Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/235

Deze pagina is proefgelezen

lijken jonkman berouwvol in de armen zijns vriends zouden hebben gevoerd.

»Gij hebt wel gelijk, Heer Graaf van Culemborg!" voegde zij hem toe in hare gebelgdheid, »Hendrik Prouninck is me lief en waard, en ik houde hem in hooge achting, en eer zal ik hem het jawoord schenken, dan ooit of t’ immer eenige jonste of merkteeken van vriendschap te gunnen aan zulk een dolleman als gij zijt, die meent, omdat hij een Heer en Graaf is, dat alles voor hem wijken en buigen moet, en die beteren dan hij zelf van kwaad verdenkt!" En na deze allocutie had zij hem zeer beleefd, maar tevens zoo beslist tot heengaan genood, dat hij in alle haast de deur had gezocht en nauwelijks had kunnen vinden in zijne verwarring. Ziedend van toorn en stikkend van opgekropte smart, was hij toen naar zijn eigen huis teruggekeerd, zonder overleg wat hij doen wilde en als werktuigelijk, en eens daar binnen moest hij de la Rivière opzoeken, den eenige, die hem verstaan zoude en aan wien hij zich kon uitstorten; over al het voorgaande dacht hij niet eens meer, de tegenwoordigheid van den Burgemeester moest er hem aan herinneren.

De Gouverneur scheen van oordeel dat de kwaal, die hem beleden werd, buitengewone geneesmiddelen vorderde. In den loop van den namiddag, toen hij zich voor een oogenblik met den Burgemeester alleen bevond, zeide hij hem: »Mijnheer, het is mijne intentie, morgenochtend met den Graaf naar het slot IJselmonde te reizen, wees zoo goed de noodige schikkingen te maken voor dien tocht!"

De Burgemeester bleef hem strak aanzien van verwondering, en scheen nadere opheldering te wachten eer hij wilde antwoorden.

»De Graaf moet onverwijld eene andere omgeving hebben, zij het slechts voor eenige dagen!" liet de la Rivière volgen.

»Ik wil gelooven dat het noodig is, mijnheer, maar…"

»Men zal niet zeggen dat ik den Jonker naar de vijanden zijns vaders voere…"

»Dat wel niet… maar dat kan toch onmogelijk zóó gaan… de Graaf van Culemborg is er niet van geadverteerd, en…"

»De Graaf weet dat Floris vroeger eene uitnoodiging van mevrouwe de Mérode heeft ontvangen, die ik heb afgeslagen… ik neme haar nu aan… ziedaar alles!"

»Maar, monsieur de la Rivière! weet gij wel wat gij doet! hoe