Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/245

Deze pagina is proefgelezen

naar mijn simpel verstand! Zegt niet de Schrift: » Wie zich in verzoeking begeeft, komt er in om!"

»En de treurigste exempels bewijzen de eeuwige waarheid van deze uitspraak!"

»Hoe wilt gij mij dan omleiden met de bewering, dat daar zoodanige betrekking tusschen uw Graaf en mij zou kunnen bestaan, zonder gevaar of schade, en waarom wilt gij mij in de meening brengen, mijnheer, dat gij, die zijn Gouverneur zijt, daar niet op achten zoudt, en er u niet met alle macht tegenstellen?" vroeg zij met al de naïeve onbeschroomdheid van een rein gemoed en een eerlijk harte."

»Gij misverstaat mij, waarde joffer, zoo gij dit alles uit mijn spreken hebt opgemaakt," hernam hij ernstig maar zacht. » Het is zeer waar, dat ik mij niet uit alle macht en met geweld zoude stellen tegen eene vriendschapsbetrekking tusschen u en mijn pupil; het is zelfs mogelijk dat ik die onder zekere voorwaarden zou kunnen begunstigen, maar het is zeer onjuist te onderstellen, dat ik daarop niet achten zou; integendeelk, het zou een poinct worden van mijne gestadige waakzaamheid, en dat mijne nauwste oplettendheid zoude vorderen… Ik heb ook niet gemeend u zulke betrekking aan te prijzen als wenschelijk voor u en door mij begeerd, ik heb u alleen willen te kennen geven, hoe zij door mij zoude beschouwd worden, indien zij bestond, en welke er naar mijne berekening de consequenties van zouden zijn voor u, opdat gij wel gewaarschuwd mocht wezen, en zekerheid hebben dat op den regel dien ik stelde, deze vriendschapsbetrekking allerminst bestemd was eene uitzondering te maken; want geloof mij hierin mejoffer, welke beloften of geloften de Jonker u ook zoude doen voor de toekomst, al verdaagde hij ze tot na zijne meerderjarigheid; al verdaagde hij ze tot na zijne beklimming van den grafelijken stoel, ze zijn niet betrouwbaar, hoe eerlijk ze ook mochten gemeend zijn, en gij kunt ze achten als nul en van geener waarde; want den tegenstand zijner ouderen, den tegenstand zijner onderdanen, den tegenstand zijner verwanten en van den ganschen adel, waartoe hij in betrekking staat, overwonnen zijnde, zoo blijft daar nog altijd de Hooge Regeering dezes lands, in wier bescherming hij nu is, en in wier afhankelijkheid hij zal blijven zijn leven lang, op zulke wijze dat hij geene toezeggingen zal kunnen, zal willen, zal durven houden die door deze niet