Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/247

Deze pagina is proefgelezen

niet hoe gij mij verschrikt, mijnheer, met zóó te spreken," en werkelijk, zij was zeer bleek geworden en zij wrong de kleine handen zenuwachtig ineen. »Niet afgedaan! maar ik wacht toch niet dat de Jonker mij kwellen en vervolgen zal om deze zake! En zoo ’t zijne intentie bleef, kunt gij u daar dan niet tegen stel len, kunt gij uw Graaf dan niet in band houden, mijnheer de Gouverneur!" eindigde zij bijna met toorn, en reeds vooruit geërgerd over de lijdelijkheid waarvan zij hem begon te verdenken, Hij had moeite een glimlach te bedwingen, maar toch hij antwoordde koel, en met een gezicht of hij meende wat hij sprak:

»Ik zou mijn Graaf, zooals gij hem noemt, kunnen opsluiten, om hem te verhinderen dwaasheden te begaan! Ziedaar alles,"

«Opsluiten! Floris opsluiten!" riep zij ras haar stoel van hem afschuivende, met eene onwillekeluige beweging van onwil: »Fij, monsieur de la Rivière, wat gij een hard mensch zijt! waar denkt gij aan! de arme Jonker! ik bemerk wel dat hij niet ten onrechte klaagt, nu ik zie in welke handen hij is" gij moest hem liever wat meerder vrijheid geven, daaraan zoudt ge wel en wijs doen!"

»En zoo het eerste gebruik dat hij maakte van zijne vrijheid, dit ware, dat hij zich aan uwe voeten ging werpen, vergiffenis vragende voor zijn vroeger vergrijp, en smeekende hem datgene te schenken, wat gij en ik heden hebben besloten, dat beter ware hem te onthouden…? zeg mij, waarde joffer, wat zoudt gij dan doen?"

Zij zweeg eene lange poos, alsof zij rijpelijk overwoog hoe te handelen in iets, dat haar nu zeer gebeurlijk voorkwam, eindelijk zeide zij, kennelijk onrustig en bewogen: »ik hoop niet, monsieur de la Rivière, dat zoo iets ooit zal gebeuren, want ik durf waarlijk u noch mij zelve beloven, dat ik dan zoo standvastig zoude zijn in ’t weigeren als ik nu meen, dat ik zijn moet, hij kan zoo bewegelijk smeeken, en ik voele zoozeer dat hij wat troost en wat vriend schap van doen heeft…"

»Ziet ge wel dat ik gelijk had met te zeggen dat zoo iets niet afgedaan is, omdat men het met bruskheid heeft afgebroken? het hangt nu immers alleen maar aan de dispositie van den jongen Graaf, en aan de occasie die hem zal worden gelaten, om àl of niet tot u door te dringen." Francijntje maakte eene beweging van schrik en ongeduld. »Ik laat me in \’t eind niet dwingen!" sprak ze fier.