Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/248

Deze pagina is proefgelezen

»Melieve! spreek zoo niet, gij hebt straks een wijzer woord gezegd; dat gij niet voor u zelve kunt instaan; daar is een heusche dwang, waar het zacht gestemd vrouwelijk harte niet tegen vermag; doch wees gerust, die dwang zelfs zal u niet worden aangedaan; eersten ben ik daar om er tegen te waken en daarbij (de la Rivière zuchtte diep) is er door u zonder dat gij het hebt gewild, iets in Floris gewrocht, dat hem naar alle waarschijnlijkheid van iedere zoodanige poging zal terughouden, zelfs al wordt hem de gelegenheid gegund; maar dat iets, mejoffer, houde ik schadelijker voor hem, dan dat hij zich eene wijle aan de zoete begoocheling een er onschuldige vriendschap had overgegeven; begoocheling, die het zeker noodig ware geweest zachtelijk af te leiden, maar die u een overwegenden invloed zou gegeven hebben op zijn harte, welke invloed onder mijne voorlichting en leiding, zoo ge die hadt willen aannemen, veel goeds en groots had kunnen werken in een gemoed, dat voor zoodanige zachte leiding zeer ontvankelijk is, en op een jonkman, die wel van noode heeft dat men hem eene drukkende werkelijkheid met wat minzame hand kwam verlichten, Gij hebt die groote taak overzien, of die ziende afgewezen… gij hadt er het recht toe; gij hadt allereerst op u zelve te denken, maar gij moet mij niet ten kwade duiden, dat ik de schade betreur, die hier wordt geleden en niet dan zorgelijk inzie, wat er door bij mijn kweekeling is gewerkt." De la Rivière zeide dit niet met het opzet haar te overreden, maar hij sprak op den toon van wie zelf overtuigd is, en zich niet weerhouden kan zijne onrustige bijgedachten lucht te geven; hij had het zoo ver gebracht in de zelfverloochening waar het Floris gold, dat zijn egoïsme zich als verplaatst had op dezen, zoodat hij niet slechts zich zelven en al het zijne, maar alles om hem heen had willen dienstbaar maken aan dezen alleen, en nauwelijks kon begrijpen dat niet ieder even gereed was als hij zelf om zich des noodig voor zijn pupil op te offeren. Zoo het werkelijk zijn opzet geweest ware, Francijntje voor zulke opoffering te bereiden, en haar over te halen, een werktuig te worden in zijne hand, zooals hij dat noodig oordeerde, dan was hij dit doel nu al zeer nabij, want het lieve kind vroeg in pijnlijke verlegenheid:

»Maar wat had ik dan moeten doen! zeg het mij, bid ik u, waardige Heer? Mijn Hemel, ik ben maar een simpel, onwetend