Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/250

Deze pagina is proefgelezen

van smart en schaamte, hij had een zwaren strijd te voeren met zich zelven; — juist terwijl hij met iederen blik in de ziel, in het karakter van Francijntje, de zekerheid kreeg dat zij de bondgenoote zou kunnen zijn, die hij noodig had, die hij zich als ideaal had voorgesteld, voelde hij tegelijk dat hij niet het recht had haar de kosten en de gevaren van dat bondgenootschap te laten dragen. Hij had zelfzucht voor zijn pleegkind, dat is waar, maar hij had een teeder christelijk geweten, en de stelling, dat het doel de middelen heiligt, kon hem wel een oogenblik aan lokken, maar haar in praktijk brengen ten spijt van beter beginsel, dat kon hij niet, en hij voelde zich niet slechts getroffen maar ook overwonnen door zooveel krachtige deugd, met zoo veel naïeve onschuld vereenigd, en gesierd door een zedig zelf mistrouwen en een edelaardig vertrouwen op de deugd en de ervaring van een ander. — Dat te misbruiken, dat te leur te stellen, door haar te bezigen tot het waagstuk, dat hij zich een oogenblik had voorgesteld, hij kon het niet meer, sinds zij zich met zulk vertrouwen als in zijne hand had gegeven, zij moest niet eens het gevaar kennen, waaraan hij haar had willen wagen, Zijn eerste uitroep bewijst het ons; daarop met zekere drift hare beide handen in de zijne nemende, bleef hij haar een tijdlang aanzien als in eerbiedige bewondering, en sprak toen met ernst en waardigheid, hoewel zijne stem nog van innerlijke ontroering getuigde: »Neen, wees er zeker van, edel, minnelijk kind, dat ik u veiligen zal voor smart en verzoeking, zooveel menschelijke macht er toe bekwaam is. Moge de Heere God u zegenen en mijne pogingen doen gedijen. Vergeef mij zoo ik uw hart heb willen beproeven, en de kracht heb willen meten uwer standvaste deugd en vroomheid. Gij hebt welgedaan, met gehoor te geven aan de inspraak uwer consciëntie, volg nooit eene andere, zelfs niet den raad van wie gij de wijzeren acht, als die daarmede in strijd is, Floris moet berusten in datgene, wat nu is geschied. Ik zal hem op u wijzen als op een exempel van vrouwelijke deugd, waarvoor hij eerbied moet hebben, en ik hoop hem tot ruste te brengen door andere middelen dan die, waarop ik dacht, toen ik herwaarts kwam. Wat u belangt, joffer, bezwaar u niet over die middelen, ter wille van den jeugdigen Heer. Hij is bij mij niet in kwade handen, zooals gij u dat zoudt kunnen inbeelden; — ik meen niet zwak te zijn, maar ik ben ook niet koud noch hard