Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/252

Deze pagina is proefgelezen

hoe hij was teruggekomen. Oogenschijnlijk met eene vernieuwde zucht voor zijne studiën, althans hij was aangevangen zich op deze toe te leggen met een ijver, dien men bijkans overijver kon noemen, waarbij Zwaerdecroon toejuichte en dien de la Rivière trachtte te matigen, zooveel doenlijk was; naar de gewone wijze der studenten, de openbare collegiën te volgen, bleef hem nog ontzegd, maar hij ontving nu het onderwijs van Professor Paulus Merula in de historiën, hij oefende zich in het Grieksch als onvermijdelijke inleiding tot de rechtsstudiën, onder den geleerden Bonaventura Vulcanius, hij nam reeds eenige privaat-collegiën waar, bij Professor Everard Bronkhorst en hij genoot het voorrecht bij den wijd vermaarden Scaliger geregeld ontvangen te worden, en zich, om het zoo eens uit te drukken, te stellen onder de bestraling van dat licht, waar het toenmalig Europa als eene ster van de eerste grootte op staarde. Bij deze uitgangen zag men hem tot groote verbazing der Leidenaars niet meer omgeven door een talrijken stoet als voorheen. Meestal was de la Rivière zijn eenige geleider; en dikwijls zelfs zag men hem uitgaan met de beide Prounincks, of met den jongen Graaf van Hanau, die ook tot de hoogeschool was weergekeerd; zeer belangstellende of zeer nauwlettende burgers hadden welopgemerkt, dat er in zulk geval een paar dienaren op eenigen afstand volgden, maar toch uit alles was op te maken, dat de Jonker van Culemborg eene mate van vrijheid genoot in zijne bewegingen buitenshuis, zooals hem voorheen niet was ten deele gevallen. Dat was meer dan eene onderstelling. De la Rivière had bij den tocht naar IJselmonde nog een ander doel dan alleen zijn pupil te verwijderen van het voorwerp eener genegenheid, die de gevaarlijke proportiën van een hartstocht begon aan te nemen, en die mogelijk nog door volkomen scheiding te onderdrukken was; maar ook om den Burgemeester te ontwennen aan eene angstvallige en bekrompene waakzaamheid, die bijna tot manie was geworden, en waarvan de uitwerking op den jonkman juist in deze momenten allergevaarlijkst bleek; en allermeest om bij het terugkeeren eene nieuwe orde van zaken in te stellen, meer berekend naar de behoeften en het karakter van zijn pleegkind. Hij kon dat nu doen in alle ruste des gewetens, want het geschiedde met voorkennis en toestemming van den Graaf van Culemborg. Hij had met dezen eene briefwisseling aangeknoopt tot dat oogmerk,