Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/260

Deze pagina is proefgelezen

inzien, en hij deed geene enkele poging om de gestelde grenzen te overschrijden; toch was niet alle aanraking met de studenten bij zijne nieuwe leefwijze te vermijden, en eens van een bezoek bij professor Scaliger terugkeerende, verraste hij zijn Gouverneur met de vraag, of hij geloofde dat de preventies van den Graaf van Culemborg tegen de studenten zich ook zouden uitstrekken tot de professoren?

»Dat is niet denkelijk cher comte; hoe valt u dat in?"

»Omdat ik vernam hoe er onder de jongelieden gemompeld wordt over mijne onhoffelijkheid jegens de professoren. Zij zeggen dat het mij tot oneere strekt, zoo lang aan de Universiteit te zijn, zonder dezen Heeren en den Magistraat een feestmaal te hebben aangeboden, nadat men mij met zooveel statelijkheid heeft verwelkomd. De Graaf heeft het mij nimmer aangegeven, maar ik begrijp uit hun spreken dat het tot de usantiën hoort en dat men zich grootelijks verwondert over deze nalatigheid." De jonge Graaf zweeg en zag den Gouverneur aan of hij het aan dezen overliet zijne verdere gedachten aan te vullen.

»Bijgevolg wilt ge die nalatigheid goed maken en dien heeren een banket aanbieden, is het zoo niet?"

»Als het zijn kon…"

»Het moet zijn! De zoon van Culemborg mag tot zulke verwondering geen stof leveren. Ik zal er monseigneur over schrijven, dat moet gij ook doen en zelfs zonder uitstel, opdat Zijne Genade ons bij den terugkeer van den Burgemeester zijne intentiën op dit punt moge doen verstaan, en ons tegelijk voorzien van de middelen om het door te zetten."!

»Wachten! totdat we den Burgemeester weer hier hebben," hernam Floris teleurgesteld.

»Dat kan wel niet anders, eensdeels omdat het geene houding zoude hebben, zoo wij een festijn gingen aanrichten te uwen huize juist in zijne absentie, anderdeels omdat niemand beter geschikt is dan mijnheer Alartsz voor de ontelbare huiselijke zorgen en bemoeiingen die te zulker occasie voorkomen; om niet te spreken van de allergrootste zwarigheid, dat ons ontbreekt, wat niet slechts de zenuw is van den oorlog, maar ook den luister; van een feest moet daarstellen."

»Gij bedoelt dat er mangel is aan gereede penningen; maar de Graaf heeft immers beloofd binnen korte dagen Daniël de