Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/263

Deze pagina is proefgelezen

»Helder mij dan uwe beeldspraak op, want gij zijt heden in zoodanige luim van rhetorika, dat mijne logica niet bekwaam is uw gedachtenloop te volgen…"

»Le plus fin trouve son maître, die belijdenis van uwe zijde is eene glorieuse triomf voor uw leerling!" riep Floris met een terugkeer van de voormalige schalkheid, die de la Rivière ongemeen verblijd zoude hebben, zoo de jonkman er niet terstond, met al den ernst van een die weet wat hij voorheeft, op had laten volgen. »De zin der lologrief is deze: Hier te Leiden zijn goedwillige personen, lombarden, tafelhouders, zooals ze genoemd worden, die de jongelieden tot niet al te zwaren woeker zooveel geld leenen als ze maar verlangen. Men teekent daarvoor zekere wisselbrieven, of men geeft in hunne handen panden van genoegzame waarde… daar ik nu goeden wil genoeg heb om al te teekenen wat men verlangt, mits ik mijn voornemen kan doorzetten, en ook, dank zij de voorzorge der Gravin, vrij wel van kleinoodiën ben voorzien, daar ik niet in ’t allerminste aan hechte, zoo ziet ge dat niets mij lichter zal vallen dan…"

»Malheureux!" riep nu de la Rivière zijn arm vattende, in den zonderlingsten aanval van hartstochtelijken angst, waarbij hem het koude zweet op het voorhoofd stond, »ik heb u laten uitzeggen al wat gij goedvondt, al krijschte uwe taal mij ook in de ooren, zeg me nu ook wie u met deze schuldige wegen heeft bekend gemaakt?"

»Schuldige wegen, mijnheer!" sprak Floris ditmaal kalmer dan zijn beklagenswaardige opvoeder, »hoe kunt ge dit zóó inzien, ’t is immers zoo eenvoudig en zoo schuldeloos als iets maar zijn kan, en ’t wordt hier door alle jongelieden die geld van doen hebben in praktijk gebracht…"

»’t Is schuldig, zondig, onvoorzichtig, zeg ik u!" riep de la Rivière met heftigheid, »’t is de toekomst, de welvaart, de eer van uw oud en edel huis op de roekelooste wijze in de waagschaal stellen, en ik verbied u ten strengste, ik verbied u Floris op verbeurte van alle vrijheden, die ik u nu laat genieten, ooit of te immer tot zoodanige middelen uw toevlucht te nemen; ik verbied u zelfs er aan te denken of er over te spreken met anderen, opdat ge daartoe niet mocht verlokt worden."

»Considereer toch mijnheer!" riep Floris geheel uit het veld geslagen, daar hij in zijne onschuld niet in ’t allerminste op zulke