Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/267

Deze pagina is proefgelezen

hij kon zich niet geheel van hem verwijderen, waar hij hem in zulk en toestand zag; hij bleef in onrust luisteren bij de geslotene deur; zijn gehoor werd getroffen door doffe snikken, door een angstig geroep om uitkomst tot den Heere God; en ook zijn gemoed werd bewogen, ook zijne oogen vulden zich met tranen, en zich voor het hoofd slaande, sprak hij met zelfbeschuldiging: »dwaas die ik ben, dat ik daarop niet gedacht heb! ik had tot hem van zulke zaken niet moeten spreken, bij ’t geen ik weet! Wat moet ik hem wee hebben gedaan! Als hij maar niet meent, dat het met opzet zij geschied! Wat zou ’t zijn, zoo hij nu wist wat ik gedaan heb! geve God dat hij ’t nimmer vermoede… hij zou mij tot spreken brengen… en hij is er de man naar om het mij heel kwalijk af te nemen… Nobele, wondere man! Het gemoed van een Romein, en de consciëntie van een Christen! Ik mag hem nu wel dubbele eere en liefde bewijzen om deze kwetsure te heelen… die ik in onbedachtzaamheid heb toegebracht; de Graaf van Culemborg mag wat ander doen… Ik zal het hem schrijven, dat hij in de zaken van monsieur de la Rivière helpt voorzien. Ik heb er nu de occasie toe… als ik Neerduitsch schrijf, kan mijnheer toch niet lezen wat er staat, en Zwaerdecroon heeft niet te maken met de brieven aan mijn vader." Zoo redeneerde de jonge Graaf en hij handelde volgens zijne overleggingen; de la Rivière van zijne zijde had ook geschreven, en nu met ernst ook zijne eigene belangen aangedrongen bij den Graaf, iets wat hij te IJselmonde, met dezen samen zijnde, had verzuimd; die van zijn pupil hadden toen zoo zwaar bij hem gewogen; hij had ze met zulken ijver behartigd, en hij had zulke belangrijke concessiën moeten afdwingen van den stijfzinnigen en bevooroordeelden man, dat hij zich met deze overwinning had vergenoegd, en nauwelijks aan zijne eigene bezwaren had gedacht, of zoo hij er aan dacht door fierheid en voorzichtigheid beide, teruggehouden werd er voor uit te komen. Te eer daar de Graaf uit zich zelven de belofte deed om van nu aan meer geregeld en met meer ruimte in de behoeften der Leidsche huishouding te voorzien, en er alle reden was te vermoeden, dat de voldoening van ’t geen den leermeesters toekwam, hier als sous entendu moest beschouwd worden; het opontbod van den Burgemeester naar Culemborg stond zeker met die goede voornemens in verband, maar toch, tot hiertoe waren zij zonder gevolg gebleven,