Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/272

Deze pagina is proefgelezen

het publiek was zoo goed onderricht als het wenschen kon, uitgezonderd van enkele zwarigheden, waarop het niet kon verdacht zijn en waarvan de oplossing bleef voor rekening van mijnheer Alartsz, die er zich over uitsprak aan monsieur de la Rivière en de andere heeren van de omgeving, ten overstaan van den jongen Graaf op den avond vóór den grooten dag, niet zoozeer om hun raad in te nemen, als wel om zijne eigene behendigbeid in ze uit den weg te ruimen helder te doen uitblinken.

»Gij bebt in trouwe mirakelen verricht," sprak de la Rivière vleiend, na de optelling te hebben aangehoord van alles wat er verordend en samengebracht was.

»Niet waar! wij hebben nu kristallijn in overvloed, zilveren vaatwerk, tafelgeschir, bekers en schenkkannen, het al met de wapenen van Culemborg, uit oorzaak dat de Matenesses aan ons huis zijn verwant," zei Alartsz fier, »maar men kan ook niet minder doen waar men heeren van zulke kwaliteit heeft te ontvangen; met dat al zou onze tafel een pover aanzien hebben als we ’t op Vrouw Hubrechts lieten aankomen om die te dekken en toe te reden… dunkt u dat ook niet, Jonker? Uwe Genade heeft zich meermalen over hare linkschheid en onordelijkheid beklaagd."

»Met alle recht!" zeide Floris lachende, »ze is in staat neusdoeken voor handdwalen te geven, en bekers en teljooren aan de verkeerde zijde te stellen…"

»Daartoe, niets wat door hare handen gaat ziet er frisch en helder uit," merkte Aart Amelisz aan.

»Als we Allendorff aanstelden om haar te helpen," raadde de la Rivière.

»Allendorff? ja zoo’n Duitscher verstaat daar wat af! om niet te zeggen dat die sinjeur te lui of te grootsch is om hier in

    door den Graaf van Culemborg, bij zijn eerste huwelijk met Elisabeth van Manderscheidt, en in een tijd dat de stoffen zoo rijk en zoo duurzaam, en de modes meer stationair waren dan nu, was het niet vreemd dat zulk eene feestkleeding, van vader op zoon overging om gedragen te worden. Zelfs schijnt de Gravin met leede oogen gezien te hebben, dat men het toen reeds voor Floris had verpast — zij betreurt het, dat men hiermede niet gewacht had tot hij volgroeid was, daar er al te veel van de kostbare stof moest versneden worden; die licht (naar haar gevoelen) door het oog van de schaar konde vallen.