Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/273

Deze pagina is proefgelezen

huis ietwes te doen wat niet tot den persoonlijken dienst behoort van Zijne Genade, of van u mijnheer, dien hij daarmede één acht…"

»Herr Allendorff is wel zeer hoffelijk," zei de la Rivière glimlachend.

»Neen! ’t is een stugge ezel," riep de Burgemeester brusk, en zoo gij geen beteren raad weet te geven…"

»Ik geef wat ik heb, mijnheer! kan mijn raad niet dienen, zoo verschoon mij om de goede intentie."

»Daarmee zijn we niet geholpen," hernam Alartsz.

»De Heer Burgemeester heeft zeker wat zonderling goeds uitgedacht, dat hij ons allen dus in spanning houdt," sprak Floris; »eilieve verklaar u, Heer Opperhofmeester! gij ziet het, wij wachten hier allen op de uitspraak uwer voorzienige wijsheid."

»Die moogt ge in vollen ernst roemen, Jonker! Nu dan, ik heb er op gevonden, de dochter van meester Lantscroon uit te noodigen, om de tafel te komen schikken en verders Vrouw Hubrechts wat behulpzaam te zijn in ’t regelen en opdisschen van ’t nagerecht, ’t is eene flinke deerne, wel bekwaam voor zulke diensten, en die ons in dezen van allerlei nut kan zijn."

Bij het uitspreken van den naam was Floris doodsbleek geworden; de Burgemeester in het vuur zijner ingenomenheid met zijne uitvinding merkte dit niet op, maar de la Rivière, voelde, zooals men denken kan, den wederschok van die aandoening; hij drukte Floris heimelijk de hand, zij was koud en bleef als roerloos in de zijne liggen; de Gouverneur wist het maar al te wel, de gloed, dien hij had willen dooven, smeulde nog, het begravene was slechts schijndood!

Toen de Burgemeester zweeg, scheen Floris iets te willen zeggen, en uit den blos, die hem het voorhoofd overtoog, was op te maken, dat het geen compliment zou zijn aan den vindingrijken Major-domo; ook nam de la Rivière het woord om te voorkomen, dat hij zich bloot gaf, en merkte aan met zekeren nadruk:

»Mijnheer de Burgemeester! zulk een voorstel kan men niet doen aan Joffer Lantscroon."

»Joffer, joffer!" bromde Alartsz hem na, »bij u te lande joffert men alles, wat een meisken is, hier in Holland gaat dat zoo niet. De burgerdochters voegen zich naar haar stand, en Francijntje Lantscroon is geene joffer; zij weet zeer goed, dat ze verplicht