Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/28

Deze pagina is proefgelezen

allerlei gespuis, om er zich gemeenzaam mee te maken… om…"

»Ik heb betere verwachting van den goeden smaak van mijn kweekeling," sprak de la Rivière glimlachend, het noblesse oblige is hem diep ingeprent, en zoo ik zijne disposities wel ken, zal hij niet licht ietwes doen dat daartegen zondigt."

»Zoo hij tot Leiden alleen rondliep, al ware het onder een troep studenten, ik zou minder zorge hebben,"hervatte de Edel Achtbare, maar hier op die druk bezochte jaarmarkt, waar zooveel uitlanders en avonturiers rondslenteren, hoe licht schuilen er daaronder, die afgezonden zijn om onze jeudigen Heer te bespieden… die op hem loeren… die…"

»Gij weet toch mijnheer Amelis Alartsz, dat, waar men kwade praktijken en aanslagen vreest tegen onzen jeugdigen Heer, het niet juist van vreemdelingen is dat men ze wacht!" viel de gouverneur in met zekere bitterheid.

»Eilieve, neen! het kwaad zou van naderbij komen, doch… dat belet niet mijnheer de la Rivière dat men vreemden zou kunnen gebruiken om het uit te voeren…"

»Hij is onder de sauvegarde van de Algemeene Staten," merkte Zwaerdecroon aan.

»Ja, dat helpt ook wat, als verraders omgekocht zijn tot een fieltenstuk!" riep de Burgemeester, zich zelven opwindende, »bij ons tot Culemborg was hij welonder de sauvegarde van zijn eigen Hoog-grafelijken vader, en wat verzekerdheid gaf ons dat… werd het niet noodig bevonden hem in mijn huis logies te geven, uit zorge dat hij niet veilig zou zijn op het vaderlijk slot!"

»Zoo is het! ijdele bezorgdheid heeft veel nutteloozen omslag en zwarigheden daargesteld, ten regarde van onzen jonker!" merkte de la Rivière aan, met een afkeurend schouderophalen.

»IJdele bezorgdheid! Onnutte omslag, mijnbeer! dat zou nog bewezen moeten worden," hervatte Alartsz heftig. »Men wist toch dat de genadige Gravin…"

»Men wist… niets!"viel de gouverneur in op een beslissenden toon. Zachter, maar met gezag voegde hij er bij: »Mijnheer de Burgemeester, wat ik u bidden mag, breng de ongelukkige verdeeldheden, die in dat huis heerschen, niet over in onzen kring, ons betaamt het ze niet te herdenken, of voor ’t minst er van te zwijgen."

»Geef gij zelf dan ook geene aanleiding dat we ze ophalen,"