Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/282

Deze pagina is proefgelezen

heid met haar wilden wisselen… en Hendrik, die nooit meer te haren huize kwam, als ware het met opzet! ja, dat was opzet, oordeelde zij, zoo Floris zich ietwat om haar bekommerde, zoude hij zijn dienstvaardigen vertrouweling wel eens op kondschap hebben uitgezonden; nu hij het niet deed, was het omdat hij het haar wilde toonen, dat hij gansch onverschillig voor haar was geworden, dat zij hem niets meer was!… die ontdekking meende zij gedaan te hebben, juist in die dagen, toen er in Leiden zooveel gesproken werd over het aanstaande feestbanket in den Huize bij den Burcht, kort na de terugkomst van den Burgemeester.

De gezamenlijke »Rhetorijkers van het Zuider-Kwartier" zouden om den prijs dingen te Rijnsburg, en de Rijnsburgsche Kamer »het Angierken" zou den wedstrijd openen met eene voorstelling te geven in de open lucht van zeker zede- en zinnespel, dat zij reeds in verschillende Zuid-Hollandsche steden hadden opgevoerd, en waarvan groote roep uitging. Meester Frans Lantscroon was geen voorstander van dergelijke vertooningen, en Francijntje had volstrekt geene bellettristische richting, zoodat ze niet den minsten lust had om daarbij tegenwoordig te zijn, maar oom Jeremias en de nichten kwamen haar dringend noodigen, om toch ditmaal mede te gaan. Men zou naar Rijnsburg varen met zijn speeljacht, daar zou niemand vreemds bij zijn, en Fransje mocht niet weigeren, want men begon er over te spreken, dat ze nooit meer buitenshuis kwam, »de een zei er dit af en de ander weer wat anders," altoos kon men denken, dat zij kniesde, omdat Simon de Breede nu op het trouwen stond met eene andere, en dat ze berouw had hem te hebben afgewezen. Simon de Breede, oorzaak van hare niet altijd genoeg overwonnen zwaarmoedigheid! Dat moest nu toch waarlijk niet van haar gedacht worden, fluisterde de fierheid haar in; niemand moest denken, niemand moest gissen, dat zij »kniesde" om wat ook. Francijntje liet zich meevoeren.

De rhetorijkers kregen daar eene toehoorderesse, die zeer slecht voorbereid was om zich door hunne poëterije te laten wegslepen. Maar men had een schouwspel beloofd, waaraan zij wel een oogje wilde wagen, nu ze er toch was. De verschillende Kamers van het Zuider-Kwartier, tot het »Landjuweel" samengekomen, zouden in feestelijken optocht met hunne banieren en blazoenen de ruïne