Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/283

Deze pagina is proefgelezen

der Abdij omtrekken, eer de »roode Angierkens" hunne voorstelling aanvingen; het was dus zaak eene goede plaats te kiezen, vanwaar men dien bonten stoet kon gadeslaan, zonder verdrongen of gehinderd te worden.

Mr. Jacob Jeremias eene zijner dochters den linker-, zijne nicht den rechterarm gevende, trok stoutelijk voort door de menigte, met het plan om stand te houden op eene verhevenheid van eeuwen-oud muurwerk, nu door gras en mos bewassen, die een natuurlijk terras vormde, tegenover een der bogen, en vanwaar men een uitnemend gezicht kon hebben van den statelijken trein; maar Mr. Jacob Jeremias was de eenige niet, die dit punt in ’t oog had en trachtte te bereiken; vele anderen volgden of gingen voor; terwijl de stevige meester-molenaar, ridder sans peur et sans reproche, zijne dames voortstuwde, hoorde Francijntje druk en levendig praten en schertsen in de Fransche taal, door personen, die dicht achter haar aankwamen; in zekere onrustige nieuwsgierigheid wendde zij hoofdje wat zijwaarts om: een stoet van jongelieden en dames van rang, toenmaals in kleeding en manieren zeer kennelijk te midden der burgers, naderde met het blijkbaar opzet, om de voortrede te nemen op den meester-molenaar en zijn, gezelschap, die echter niet gezind was het hun te laten; op eens echter werd hij er wel toe verplicht. Francijntje bleef stilstaan, alsof ze niet meer voort konde, zij zag zoo bleek, dat de oom haar vroeg of ze een »overval" kreeg?

»Neen, oom! ik ben heel wel, maar het duizelt mij voor de oogen van al die menschen, en ik wilde… hier staan blijven."

»Hier staan blijven, zijt gij dol en dwaas, meiske! om verdrongen te worden? Fransje!" duwde hij haar toe, na de oogen te hebben laten rondwaren, hier blijven kunt ge niet, daar komt Simon de Breede met zijne aanstaande naar ons toe… wilt ge die ontmoeten?"

»Och! wat zegt me die!" sprak ze ras en fier, maar op een toon, waarin meer aandoening trilde, dan een Simon de Breede haar behoorde te kosten. Ook was er wel wat anders! Floris van Pallant was onder den stoet, die langs haar voorbij was getrokken, hij voerde de Prinses de Chimay aan den arm, hij had luid en lachend met deze gesproken, terwijl hij voorbijging; hij moest haar gezien hebben, dat kon niet anders; hij haar! eerder dan zij hem, en toch, hij had haar geen groet, geen blik waardig