Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/295

Deze pagina is proefgelezen

»Zou dat dan eene reden zijn voor u om haar minder eerbied te betoonen?"

»Integendeel… maar ondanks alles dringt zich telkens aan mij de gedachte op, dat zij zelve op deze aanleiding kon hebben gerekend om hare vroegere beslissing te wederroepen…"

»Dat zou eene zwakheid zijn, waarvoor ik een meisje als joffer Lantscroon niet in staat acht; maar des te meer zijt gij haar en u zelven bedachtzaamheid schuldig, des te meer hebt gij te zorgen dat zij in uw huis geëerbiedigd worde en allereerst door u; en dat doet gij niet als gij haar onvoorzichtiglijk komt storen te midden van hare bezigheden, en van diensten die zij hier uit onverplichte goedheid wil verleenen, en waartoe zij al dat goed beraad en al die kalmte van geest noodig zal hebben, die een onderhoud met u, zelfs indien zij het wenscht, haar zou kunnen rooven… In uw geval zijnde, zoude ik die onedelmoedigheid niet plegen."

»Is het dan meer edelmoedig haar de smart te doen lijden, die ik zelf drage?"

»Als wij de zekerheid hebben dat zij die met u deelt, dan behoeft er zulke smart niet geleden te worden," hernam de la Rivière, »ik heb u immers nooit gezegd dat er voor U oorzaak was haar omgang te mijden. — Heb ik de overtuiging, en ik zal die weten te verkrijgen, dat zij den uwen wenscht, welnu… dan zie ik daarin zoo groote zwarigheid niet…"

»Mijnheer de la Rivière!" riep Floris met vuur, »weet gij wel dat gij mij daar bijkans eene belofte doet?"

»Niet bijkans, cher Comte, maar inderdaad. Alleen onthoud mijne voorwaarden: geen toegeven aan de influisteringen van zulke hartstochtelijkheid, als waardoor gij u daar straks hebt laten overweldigen; — geen toegeven aan de verlokking der omstandigheden, dat zich zelven zou straffen; — geen toegeven zelfs aan gepeinzen of overleggingen, die den vasten wil om bij een goed besluit te blijven zouden kunnen verzwakken; — geen welbehagelijk overgeven aan de voorstelling van mogelijkheden; — maar een koen verzet tegen dat alles bij u zelven, maar een kloeke tegenstand tegen de geheime zwakheid van het harte, een opzien — tot Hem, die de bondgenoot is van iederen goeden strijd; maar ook de Rechter, voor wien de innerlijkste bewegingen des harten aanschouwelijk zijn. Hij ziet op u, zie gij op Hem, zoek Zijn aange-