Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/296

Deze pagina is proefgelezen

zicht, zoek Zijne hulpe nog in deze ure, belooft gij mij dat, mijn wellieve zoon?"

Floris antwoordde alleen met een hoofdknik, maar de ernstige aandoening, die er sprak uit zijn gelaat, mocht voor eene belofte gelden. De la Rivière wendde zich naar de deur; Allendorff trad die binnen, om te vragen of het den Graaf beliefde zich te kleeden?

»Zijne Genade heeft behoefte aan een half uur rust," sprak de la Rivière hem wegzendende.

Floris had zich bij zijn rustbed neergeworpen, het gelaat in de kussens wegschuilende, om voor den kamerdienaar zijne gemoedsbeweging te verbergen.

De Gouverneur keerde nog weer tot hem terug, legde zegenend de handen op het gebogen hoofd van den jonkman, en verwijderde zich toen met vlugge schreden, maar met een bezwaard gemoed. Hij had de zwakke klem van redenen moeten stellen tegen eene passie, waarvan hij wel wist, dat zij alle banden breekt en naar geene rede luistert; hij had den jongeling in zijne teere jeugd een strijd moeten opleggen, waarin krachtige mannen waren bezweken; ook durfde hij nauwelijks hopen op eene overwinning; maar hij moest toch daarop wijzen, het was toch zijn plicht der zwakheid die wapenen in de hand geven, die er te bieden waren, al scheen dat ook een ijdel werk; hij moest den wankelende dien eenigen steun reiken, die in zijne macht was, al moest hij ook vreezen dat de stem der hartstochten, de stem des vermaans zou overschreeuwen; hij moest het er op wagen den jonkman aan zich zelven over te laten, want deze moest geoefend worden in zelfbedwang, en men kon wel door de waakzaamheid te vermeerderen, het gevaar van eene nederlaag afweren voor het oogenblik, maar daarmede was er niets verbeterd en de gloed in zijn binnenste zou toenemen met de uiterlijke hindernissen, en die ten laatste niet eens meer ontzien. De weg van ’t vertrouwen was in dezen nog altijd de veiligste en die waarop hij hem zelfs na een zijtred nog altijd het zekers te zou kunnen vinden om hem de hand te reiken tot wederkeering. De la Rivière had nog altijd goeden moed op den bijstand van Francijntje, maar toch hij was van haar niet meer zoo zeker; de blik der liefde ziet scherp, Floris kon als bij intuïtie in haar hart hebben gelezen, en zij