Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/301

Deze pagina is proefgelezen

verbeten onrust gadesloeg, en dat hij, vooral bij het afloopen van den maaltijd, sprekende bewijzen gaf van in den geest reeds afwezig te zijn van zijne gasten. In zulke oogenblikken was het of hij geen Latijn verstond, geen Fransch konde spreken, de onderwerpen die men behandelde nooit had hooren noemen, en alleen werktuigelijk zich schikte naar de tafelplichten. Molinæus, die aan zijne rechterzijde geplaatst was, deed zijn best om in zulke momenten de aandacht van hem af te leiden en de jonge Graaf van Hanau, die ter andere zijde zat, maakte er telkens door zijne plagerijen een eind aan. Dan was Floris van Culemborg weder zich zelf; maar zijne ongewone wijze van zijn was toch niet geheel onopgemerkt gebleven, en toen men opstond tot eene pauze voor het nagerecht, nam professor Scaliger de la Rivière ter zijde, en vroeg hem zonder omstandigheden: »of zijn pupil meer aan zulke absenties leed?" De Gouverneur, die Floris met den jongen Graaf van Hanau de zaal zag verlaten, en den eerste wel gaarne had willen toespreken, hoopte zich door een ontwijkend antwoord van die lastige enquête af te maken; maar de despotieke geleerde liet zijne prooi zoo niet los.

»Ik worde tot de vraag gedreven door eene tweeledige belangstelling, allereerst in het beminnelijk en veelbelovend jongmensch, en vervolgens in u, mijnheer. Naar het mij voorkomt, hebt gij de beste uitkomsten te wachten van uwe welvoorzienige zorge, en niemand zal anders zeggen, dan dat gij eere hebt van zijne houding in dezen; maar dat hem iets door ’t hoofd of door het harte waart, dat gansch vreemd is aan dit feest, is klaarblijkelijk voor ieder die oogen heeft om te zien, en lust heeft om op te merken. Ook heb ik in den laatsten tijd bij hem waargenomen zekere merkteekenen van een onrustigen geest en een lusteloos gemoed, die met mijne waarnemingen van heden zonderling samentreffen… ’t Is onmogelijk dat gij niet dezelfde opmerkingen zoudt hebben gemaakt, gij, wiens scherpzichtige, nauwlettende waakzaamheid algemeen geroemd wordt."

»Het is waar, Hooggeleerde Heer; ik… heb die opmerkingen gemaakt," hernam de la Rivière in verlegenheid, »maar…"

»Gij weet nog niet wat er aan hapert?" viel de vurige geleerde in, »ik voor mij zou geen rust hebben, eer ik het woord van het raadsel had in uw geval. Geheim verdriet op zijn leeftijd kan niet uit velerlei oorzaken voortkomen."