Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/304

Deze pagina is proefgelezen

Door het geschater van Albrecht opmerkzaam geworden, zag Francijntje om, wierp een blik van koele bevreemding op den lachenden indringer, en daarna Floris opmerkende, die niet besluiten kon verder te gaan, sprak zij met eenige verlegenheid:

»Uwe Genade zal zoo aanstonds gediend zijn…"

»Dat is het niet… joffer… Lantscroon… ik wilde… ik zocht hier… vergeef mij… ik zie niet wat ik zoek," antwoordde hij nu nader komende, maar in zoodanige verwarring, dat Francijntje hem begon te verdenken van een voorwendsel te zoeken om nog eenige oogenblikken bij haar door te brengen, de kennelijke onhandigheid, waarmee hij dit opzet dreef, deed haar glimlachen; en maakte haar moedig en kalm; maar zij vond zijn inval even ontijdig als roekeloos, en daarom sprak ze een weinigje schalk:

»Ik geloof niet Jonker, dat gij hier nu vinden zult wat gij zoekt… tenzij ge vruchten of suikerwerk begeert, maar… daarvoor is zoo straks occasie in de zaal."

»De Graaf zoekt zijne wapens, ma belle!’ riep Albrecht, altijd lachende en op de flesschen wijzende in koelvaten neergesteld, "als ze dit zijn, Graaf, hebt ge kans menige uitdaging te ontvangen."

»Kom Albrecht, gaan we," sprak Floris plotseling koel en hoog, »de joffer hier zal niets van de schermdegens weten; alles is hier in huis overhoop gehaald, het blijkt dat er geen plek is gespaard gebleven, en nog daartoe blijkt men onbescheiden te zijn of belachelijk, als men naar zijn goed komt vragen!"

»Schermdegens!" herhaalde Francyntje, zonder op dien uitval van zyne gekrenktheid te achten, »o! ik herinner mij, vrouw Hubrechts heeft zoo iets als degens in dien hoek geplaatst," en met vlugge dienstvaardigheid liep ze al sprekende voort om ze te krijgen. Floris wilde haar voorkomen, en het gelukte hem werkelijk; in dien wedstrijd der hoffelijkheid bij het schielijk omzwenken van den jongen man, raakte hij haar even met een der degens tegen den ontblooten arm; zij kon niet gedeerd zijn, maar zij was een weinig geschrikt, en Floris zelf nog meer dan zij; zonder zelf recht te weten wat hij deed, nam hij hare hand in de zijne, zag haar aan met eene onbeschrijfelijke uitdrukking van weemoed en teederheid, en sprak zacht: