Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/305

Deze pagina is proefgelezen

»Gij hebt van mij niet dan leed en overlast, is het niet zoo?"

»En gij dan van mij?" vroeg zij op denzelfden toon. Beiden zwegen, beiden hadden tranen in de oogen, beiden voelden het, dat bij een enkel woord meer de volkomene uitstorting des harten volgen moest, en al hadden zij het niet gevoeld, Albrecht van Hanau bleef niet in gebreke hen te herinneren dat zij eene onvoorzichtigheid pleegden.

»Ah ça, mon cher!" riep hij Floris spottend toe, »de joffer is nu al getroost, en de wonde kan toch zóó diep niet zijn, dat zij al te veel zorge vordert!"

Bij het eerste woord dat hen aan het bijzijn van een derde deed gedenken, stoof ons paartje ter weerszijden; Fransje met een hoog blozend gezichtje, was in eens druk bezig de bevallige ordening van eene schaal met druiven te verstoren, zonder recht te weten wat zij deed, Floris bleek en zich de lippen verbijtend, vatte zijne degens met een krampachtigen greep en stormde de kamer uit, zonder naar Francijntje te durven omzien. Albrecht integendeel bleef even staan, en zei glimlachend tot haar: »Ma belle enfant, gij behoeft u voor mij niet te versteken, ik…"

»Denkt gij mij te volgen, Albrecht!" riep Floris met den voet stampende van ongeduld.

»On y va!" sprak de jonge Graaf bij hem komende, »Peste, wat zet ge een gezicht tegen mij, is de ontdekking zóó wichtig! Ik wist in trouwe niet dat uw huis zóó compleet was, een allerliefst kind… ik maak u mijn compliment."

Floris bedwong den driftigen uitval, die hem op de lippen lag, om zich niet te verraden.

»Gij spreekt zotte taal, Albrecht, gij bedriegt u in ieder opzicht, het is eene joffer hier uit de stad… die mij… niets is…"

»Dat is kennelijk!" sprak Hanau schertsend.

»Gelooft gij mij niet?" vroeg Floris met toorn, terwijl zij den tuin intraden.

»Om de waarheid te zeggen, neen!"

»Dus durft ge mij in ’t aangezicht staande houden dat ik lieg! Daaraf zult ge mij rekenschap geven!"

»Hoe is ’t nu, Floris!" sprak Albrecht bedaard, »wilt ge twist met mij zoeken om eene plagerij… als ’t er zoo mee ge-