Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/307

Deze pagina is proefgelezen

digde met hem te bekennen, wat hij voor Francijntje gevoelde, hoe hij om haar geleden had, hoe hij stille hoop voedde op verlichting van dat lijden, en hoe de maandenlange terughouding hem nu in de laatste uren aanving te zwaar te vallen, en onder welken strijd zijne spotternijen hem zoo schril in de ooren hadden geklonken, en zijne drift bijkans tot razernij hadden doen stijgen!

Die bekentenissen waren zoo naïef, zoo eerlijk, en zoo roerend, dat Albrecht, wel verre van nu te spotten, zich in allen ernst verontschuldigde, en zich gehouden achtte hem op te beuren en goeden raad te geven. Maar de goede raad van Albrecht was een zulke, die den jongen Graaf van Culemborg eigenlijk niet diende.

Albrecht van Hanau had in gansch anderen zin dan Floris eene vorstelijke opvoeding genoten; hij was zijn oudere, hij had veel levenservaring op hem vooruit; maar men had hem het leven niet als Floris van de ernstige zijde leeren beschouwen. Niet als deze was hij onder smart en beproevingen in zijne vroege jeugd gerijpt en aangegord den goeden strijd te strijden; hem ontbrak die teerheid der consciëntie, die de la Rivière voortdurend bij zijn pupil trachtte aan te kweeken, en hij miste het onderscheidingsvermogen om schuld en zonde te onderkennen, ook daar, waar van geen uiterlijk misdrijf sprake kon zijn. »Luister, Floris!" sprak hij glimlachend, »het komt mij voor dat monsieur de la Rivière het met u wel wat zwaar opneemt. Gij hebt lust een weinigje het hof te maken aan een lief meisje, wat is natuurlijker op uw leeftijd? Zij is niet ongenegen u gehoor te geven, dat is even natuurlijk; neen, val mij niet in de reden om dat te ontkennen. Ik heb dat straks wel anders gezien; maar gij hebt uwe zaken verkeerd beleid, dat voelt het meisje ook wel, en daarom heeft zij u afgewezen. Vooreerst neemt men in zulk geval nooit zijn gouverneur als vertrouwde… ik begrijp wel, in de positie die men u heeft gemaakt, kunt gij niet anders, en dat is erg genoeg, maar dat is nog geene reden om hem in alles geloof te geven. Parbleu, ieder moet in zijne rol blijven. Mijnheer de la Rivière doet u zulke voorstellingen omdat ze tot zijn métier hooren, maar hij weet zelf wel beter, en in zijn for intérieur zal hij u gelijk geven, zoo gij er niet naar luistert. — Eerbied! dat’s een goed woord bij de prinses-douairière, maar bij een meisje als dat Francijntje!