Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/308

Deze pagina is proefgelezen

zij zelve zou er u om uitlachen, en ik ben niet zeker dat zij het niet alreeds heeft gedaan. Ook zou ik in uw geval aan dat plechtstatig bezoek op morgen maar geen gevolg geven. Wat hebt gij daaraan… praten… en weer praten, gij komt er niet verder mee."

»Het was mijne eenigste hoop;" zuchtte Floris, »wat kan ik dan doen?"

»Tracht haar straks nog eens weer te zien…"

»Tot haar terugkeeren… nu!"

»Nog niet, maar onder het rumoer van den optocht, als ieder een in beweging is, en niemand op u kan letten; ik zal uw aftocht dekken en waken dat men u niet in den weg trede, zijt gij eens bij haar, maak dan niet veel praatjes, werp u aan hare voeten zoo gij ’t noodig acht en kus haar de hand, of omhels haar, zooals ik zoude doen, en zeg haar alle zoetheden, die de liefde u op de tong zal leggen, gij zult zien dat zij het niet euvel nemen zal; weet haar dan te bewegen tot eene samenkomst, ik biede u daartoe mijne kamer…"

»Albrecht! Albrecht! waar wilt ge mij toe brengen!" riep Floris op een toon, die bewees dat hij de verleiding maar ten deele weerstand bood. »Gij kent Francijntje niet, tot zoo iets zal zij zich nooit laten overhalen… en ik… ik zou ook niet kunnen besluiten het haar voor te stellen." »Zooals gij verkiest, ik dringe u niets op… ik wil u slechts de vriendenhand reiken, om u uit den druk te helpen, ik zeg u alleen: dus doende zult gij betere vorderingen maken in de gunst uwer schoone, dan door tien plechtstatige bezoeken, en gelijfstaffierd door uw Gouverneur! Daarom denk over mijne aanbieding na; maar wij kunnen hier niet wachten tot gij besloten zijt, de Grootachtbare Heeren zullen welhaast weer aanzitten, en men zou den gastheer missen."

Men had dien reeds gemist. Floris werd aan de deur der zaal ontvangen door de la Rivière, met een scherp verwijt dat hij zwijgend slikte, en een blik, dien hij voelde, schoon hij het niet waagde de oogen op te slaan. Hij wist het, dat die man de innigste gedachten zijner ziel op zijn gelaat konde lezen, hij begreep dat het verlengd afzijn diens achterdocht moest hebben gewekt, dat hij het gebruik van dit half uur zou trachten te ontcijferen uit zijne gedragingen, en het denkbeeld dat hij zich niet