Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/31

Deze pagina is proefgelezen

»Eilieve Monsieur de la Rivière, wat gaat gij aanvangen?" vroeg hij hem haastig en in onrust.

»Doen wat uw heer vader mij heeft opgelegd, den jonker zoeken tot ik hem gevonden heb en zorgen, dat hij stipt zij op het uur…"

»Mijn vader valt wat heftig in sommige momenten, wil het hem niet ten kwade duiden, mijnheer…’

»Hoe, vreest ge dit van mij, jonge man? zoo ik geene zelfverloochening wist te oefenen, had ik eene betrekking als deze niet moeten aanvaarden; de Burgemeester heeft gelijk in zijne vordering en ik zal trachten haar te voldoen."

»Zoo sta mij toe u te vergezellen," sprak de jonge Amelisz, en beiden sloegen op goed geluk den weg in, die naar het kermisgewoel leidde.

De arme herbergier stond op een antwoord te wachten, dat hij niet had gekregen, althans niet in dien vorm, die voor hem duidelijk genoeg was.

»Zoo zal het te twee uur zijn, heer Burgemeester! als ik wel heb?" vroeg hij aarzelend.

»Dat is immers al gezegd, man! wie lust heeft moge mijnentwege eten ten twee ure, mij is voor heden alle eetlust vergaan," en de ongelukkige Burgemeester wierp zich mismoedig op een der stoelen, waarvan men de houten zitting door een los kussen van groene trijp had vermomd, en bedekte zijn verdrietig en knorrig gelaat met de handen, terwijl hij de beide armen op de tafel liet rusten.




II.

Nu wordt het voor ons hoog tijd om kennis te maken met het voorwerp van zooveel zorg en bekommering, dat, zooals wij begrepen hebben, wel aan het oog der zijnen onttrokken is, maar daarom nog niet uit de wereld of buiten ons bereik. Misschien wenschten enkele lezers vooraf wat beter onderricht te zijn van zijne afkomst en de redenen, die zooveel behoedzaamheid en zulk eene achtbare en kostbare omgeving noodig maakten. Een Burgemeester als grand-maître de la maison, een eerste gouverneur, twee taalmeesters, twee jongelieden als kameraden tot