Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/310

Deze pagina is proefgelezen

zijn koortsachtig brein, en die man zat dáár tegenover hem en peilde met zijn doordringenden valkenblik wellicht de diepten zijner gedachten…!

Neen, zulke gedachten als nu in zijn ongelukkig pleegkind omgingen, had de la Rivière wel niet kunnen ontcijferen, maar toch raadde hij met angstige bekommering het bruisen van het jeugdige bloed, de ontstemming van het geschokt gemoed, de overspanning van het verhitte hoofd, uit iederen trek van ’t gelaat, uit iedere beweging, uit zijn doen en zijn laten, uit een zeker opzet, waarmee hij zijn blik vermeed, of, bij wijlen dien trotseerde als om er zich over heen te zetten, uit zijn verbleeken te midden van dien zonderlingen gloed, die daar lichtte uit zijne oogen, uit dat strakke zwijgen, zonder een glimlach op de lippen, of dien wilden lach, waarbij tranen van de wimpers gleden. Men ziet het, wel was het tevergeefs den jonkman den omgang te weigeren van de negen en negentig studenten, die reeds de Leidsche academie bezochten, zoo men den honderdsten toch niet konde weren, omdat deze van vorstelijk bloed was; die eene was genoeg om de vijand te zijn, die ’t verraad binnen het zwakke hart bracht, dat gereed was daarmede samen te zweren.

»Mijn Hemel, Floris! spreek toch eens een woord, gij zit neer als een heidensche afgod in der tempel," fluisterde Albrecht hem in, »het begint de aandacht te trekken, ik verzeker het u; luister eens naar den lustigen Pensionaris, die allerlei aardigheden zegt… en lach toch eens mee."

»Het is mij onmogelijk… Uwe woorden van daareven ratelen mij door ’t brein als zwarte nachtvogels met klapperende vlerken; mijne pols klopt of het bloed er wil uitspringen, alles in mij bonst en bruist."

»Dat’s het rechte oogenblik om mee te doen, zet dat andere nu maar wat van u… drink een glas wijn meer… ik zie u niets gebruiken… gij hebt straks de bokaal nauwelijks aangeroerd, en het gold nog wel de gezondheid van den Leidschen Magistraat?"

»Spijze en drank staan me gelijkelijk tegen, maar gij hebt gelijk… ik moet dat verzetten," en ondanks zijn tegenzin, ledigde hij een paar glazen wijn achtereen.

De la Rivière, die zijn opzet om zich te bedwelmen met diepgaande onrust waarnam, wilde hem op eene bedekte wijze waarschuwen en vroeg »of hij zich niet wat onwel voelde?"