Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/312

Deze pagina is proefgelezen

dat niets meer kon worden hersteld; maar daar was nu niets meer te herdoen, en hij moest zich over dit leed heenzetten als over al het andere; hij moest zich aan het gezelschap wijden, dat hij uit eigen wil en wensch rondom zich had samengeroepen. En bij die pogingen om zich over »alles heen te stellen" geraakte de jonge Graaf in eene onbeschrijfelijke overspanning, die scheen te bewijzen, dat hij reeds meer had gedronken, dan hem in zijn overprikkelden toestand dienstig kon zijn. Hij werd zoo druk, zoo dartel, zoo vermetel, of hij zich zijne vroegere ingetogenheid schaamde, en die nu uit alle macht wilde verloochenen. Maar niemand der genoodigden nam er ergernis uit; men vond hem nu geestig, opgewekt, wel wat wild, wel wat overmoedig, maar, bij het nagerecht, onder het drukke toedrinken, was men gewoon aan zulke metamorphosen, en de deftigsten als de aanzienlijksten waren in die zekere stemming, die zeer toegefelijk maakt voor wat stoute scherts, en min bekwaam om over de redeneeringen en de houding van anderen een juist oordeel te vellen. En als wij zeggen dat de Burgemeester van Culemborg zelf niet die matigheid had betracht, die hij eens in zijn jongen Graaf had geprezen; dat Zwaerdecroon een licht roesje had en moedig den woordenstrijd volhield over de uitspraak van een Grieksch woord tegen Bonaventura Vulcanus, voor wiens beslissingen hij gewoon was zich in deemoed te bukken, dan zal men begrijpen, dat de toon door den jeugdigen gastheer aangeslagen, zeer verschoonlijk werd geacht, door wie er acht op sloegen, terwijl het meerendeel der gasten eigenlijk het meest naar hun zelven luisterden. De la Rivière, matig van natuur, en door zijne positie tot de strengste behoedzaamheid verplicht, was een der weinigen, die de volkomen helderheid van geest had behouden, en dat brengt doorgaans geene aangename gewaarwordingen aan, te midden van algemeene opgewondenheid; maar deze zoude hij zich met geduld hebben getroost, zoo de toestand van Floris, diens stijgende opgewondenheid, onverklaarbaar bij de matigheid, die hij nu bleef betrachten, hem niet met eene angstige bekommering had vervuld, over eene zielsstemming, die zich in zulke strijdigheden uitte. Hij had een jaar van zijn leven willen geven om de uren van het feest te bekorten; het was misschien met dat oogmerk, dat hij na een paar woorden tot zijne tafelgeburen gericht te hebben, zich verwijderde. Toen hij terugkeerde na eene afwezigheid, die