Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/316

Deze pagina is proefgelezen

gen van wilde verbijstering, waarin hij trachtte op te staan… roepende: »dat hij zich kleeden moest om uit te gaan, dat Albrecht hem wachtte, dat Francijntje bij hem was, en dat hij nu eerst gelukkig zou worden." In zijn ijlen werden die beide namen gedurig herhaald, nu eens met woeste smart, dan weer met juichende zegepraal; hetgeen den Gouverneur in de vermoedens bevestigde, die hij reeds had opgevat; maar wat hem ook weerhield de hulp der huisgenooten in te roepen, zoolang hij er buiten konde. Tegen den morgen kwam er eenige kalmte en er volgde een zware slaap, waarvan de la Rivière het beste wachtte, en die hem hoop gaf, dat de volgende dag beterschap zou aanbrengen; maar hij werd teleurgesteld.

Wel was de jonge Graaf bij zijne kennis ontwaakt, had zich beter verklaard, dwong de la Rivière nu wat ruste te nemen, en liet Allendorff roepen, omdat hij wilde opstaan; maar de onvoorzichtigheid verbood zich zelve, de koortsrillingen overvielen hem opnieuw, hij was te mat om zich op te richten, hij moest bekennen dat hij ziek was. Dokter Bontius [1] werd geroepen, verzekerde Floris dat hij spoedig weer beter zou zijn, maar nam de la Rivière ter zijde, zette een bedenkelijk gezicht, richtte aan dezen eenige vragen, die de bekentenis uitlokten, dat allerlei zielsaandoeningen den jonkman in den laatsten tijd hadden beroerd, en vertrok met eene ernstige aanbeveling tot rust en omzichtige vermijding van alles wat den patiënt opnieuw konde schokken. Het spreekt vanzelve dat men zich stelde tot stipte opvolging van dit voorschrift, en daarom werd het raadzaam geoordeeld den Burgemeester van de ziekekamer te verwijderen, daar hij en door zijne weeklachten, en door zijne raadgevingen kennelijk het ongeduld wekte van den zieke. De la Rivière bleef alleen meester van het terrein, bijgestaan door Aart Amelisz en Allendorff. Het bezoek van den Graaf van Hanau werd afgewezen, de diensten van de beide Prounincks zelfs werden niet aangenomen, omdat Floris bij het zien van Hendrik, die toch

  1. Eigenlijk professor Gerardus Bontius; hij was geneesheer te Leiden tijdens de oprichting der hoogeschool, had toen reeds eenige lessen over wis- en sterrenkunde voor zijne rekening genomen, en werd spoedig aangesteld tot hoogleeraar in de geneeskunde, waarbij later nog de kruid- en ontleedkunde gevoegd werd. Hij bekleedde dit ambt tot in 1599.