Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/318

Deze pagina is proefgelezen

vreezen, de jonge lijder was in zulke doodsche onverschilligheid vervallen, dat zijn trouwe oppasser zich niet meer in staat achtte de verslapte snaren van zijn gevoel te doen trillen! zelfs niet door het noemen van den meest geliefden naam! Toch nam hij de proeve niet; bij eene verantwoordelijkheid als die er op hem rustte, mocht hij niets wagen, maar dit had hij opgemerkt, dat Floris bij zijne kennis zijnde, geen enkel bewijs gaf van meer aan Francijntje te denken, of zich iets van het jongst verledene te herinneren. Zoo ras de benauwdheden van de koorts waren doorgestaan, lag hij stil en roerloos neer met wijd geopende oogen, die strak bleven staren op één punt, zonder iets te zien, met al de kenteekenen der wezenloosheid op het bleek gelaat, voormaals zoo vol leven en uitdrukking, altijd met de vermagerde handen in ’t ledige rondom zich grijpende, zonder een zucht, zonder eene klacht, en soms met den ijzigen glimlach van een zinnelooze; de laatste week echter van zijne lippen, zoo haast men hem toesprak, dan uitte hij de telkens vernieuwde klacht, dat men zijn slaap stoorde! De waarheid was, dat hij niet sliep, zelfs dan niet als hij zich dat inbeeldde, en dat het gemis aan die onwaardeerbare weldaad der natuur zijn lichaam ondermijnde en zijne rede bedreigde, op zulke wijze, dat professor Bontius zich op zekeren namiddag verwijderde met de verklaring, »dat hij geen medicijn had voor eene kwale, daaraf de oorzaak in de ziel lag, en dat men wel zou doen den Graaf van Culemborg tot eene onverwijlde overkomst aan te manen, daar het ergste te vreezen was, als die toestand bleef aanhouden, en daar het mogelijk was dat het plotseling weerzien van een bekend en geliefd persoon van weldadige werking kon zijn."

»Het weerzien van zijn vader van weldadigen invloed!" zuchtte de la Rivière, die wist wat het hem gekost had om Floris tot een onderworpen en eerbiedig zoon te vormen, en die van de innerlijke verwijdering tusschen vader en zoon. maar al te veel zekerheid had, »helaas! geleerde heer, dat is meer dan onwaarschijnlijk."

»En met de moeder schijnt het niet beter te staan?" sprak Bontius vragenderwijs.

»De tegenwoordigheid der moeder kan alleen schokken… als ik vreeze, en daarbij, ik betwijfel of de Graaf mij machtiging zal verleenen de Gravin hierheen te ontbieden! Toch wil ik uit alle macht aandringen…"