Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/319

Deze pagina is proefgelezen

»Neen! dring op niets als gij geene zekerheid hebt van eene goede uitkomst. Geene heftige schokken, eene zachte behagelijke aandoening die tot de ziele doordringt, en haar de bewustheid geeft van zich zelve, kan hier heilzaam zijn. Dit zou hem kunnen redden, maar dit ook alleen, daarom bedenk u wel, mijnheer, en zie om u hoe de zoodanige is bij te brengen… zonder dat zie ik geene uitkomst." En na dien wenk liet de geneesheer hem alleen met den lijder .

Welk eene gedachte voor den trouwen vriend, die zijn pleegkind liefhad als het licht zijner oogen, die vaderzorge en moederteerheid beide had te vergoeden aan dat eenzame ziekbed, waarvan de vader zich verre hield, omdat zijne politieke antipathiën luider spraken dan zijn hart, en waarvan de moeder zich verbannen zag door eigene schuld! Welk eene gedachte voor den diepvoelenden man, voor den nauwgezetten opvoeder, zijn pupil nòg te redden, te redden door hem, te redden door het middel dat hem als met den vinger Gods, door de uitspraak der wetenschap werd aangewezen! Ja, hij kende zulk een middel, waarvan men die uitkomst kon hopen. Het was niet buiten zijn bereik, maar, mocht hij het aangrijpen? Een fellen tweestrijd tusschen plicht en plicht had de gemoedelijke man door te staan eer hij kon besluiten; de verantwoordelijkheid van den opvoeder streed met de verantwoordelijkheid van den ziekenverpleger, met de verplichtingen van den Christen jegens haar, die het werktuig ter genezing moest zijn. Onder welke tranen, met welke gebeden hij aan dat ziekbed lag neergeknield, dezen strijd strijdende, kan men zich voorstellen. De jonge Graaf alleen was er getuige van, maar die scheen er niets van te begrijpen. Onbezield was zijn blik, ijzingwekkend gevoelloos lag hij dáár, alsof het bloed in zijne aderen was verklemd, en het licht der rede was uitgedoofd; met welke uitdrukking van teedere meewarigheid de bekommerde vriend ook zijn naam noemde, Floris keerde zich niet tot hem, en scheen niet te verstaan; met welke vaderlijke kussen hij dat matbleeke voorhoofd trachtte te bezielen, die klam koude hand wilde verwarmen, de jeugdige lijder bleef kilkoud en roerloos als een lijk; het mirakel was niet te werken door de trouwe der vriendschap!

»Zoo moet, in Gods naam! dat andere beproefd worden," besliste de la Rivière, en met rassche bevende hand schreef hij