Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/323

Deze pagina is proefgelezen

goed, die de la Rivière zelf zich nu ook opzettelijk aantrok. De jongelieden zagen elkander veel, op gezette uren, in betrekkelijke vrijheid en altijd door tusschenkomst van den Gouverneur. Men was in het huis bij den Burcht zoo gewoon geworden aan haar bestier in de huishouding, aan haar toezicht over alle zaken, die vrouw Hubrechts als »kleinigheden" verwaarloosde, dat het aller bevreemding zou hebben gewekt, zoo ze een dag niet ware gekomen, maar te dier gelegenheid wisselden ze zelden meer dan een paar woorden, meestal alleen een groet of een glimlach; want Floris was omringd van zijne leermeesters, of hield collegie buitenshuis, en Francijntje zorgde er voor dat die regel, door de la Rivière voorgeschreven, niet overtreden werd. De ware tijd voor hun zoeten gemeenzamen omgang was het namiddaguur, het uur van zijne uitspanning en waarop hare bezigheden waren verricht. Dan kwam men samen ten. huize van joffer Lantscroon, die dan hare kennis van de Fransche taal voortzette, onder de leiding van de la Rivière, bijgestaan door Floris. Men begrijpt dat het hier geen sprake kon zijn van werkelijke taalstudie, noch van een afgepast leeruur, maar van eene levendige opgewekte conversatie, die nu eens een bepaald onderwerp had, dan weer zich voedde met de ingeving van ’t oogenblik en van het toeval, en in zoodanige lectuur, die stichtte of vermaakte, zooveel mogelijk naar de bevatting van het jonge meisje berekend, en wat daarboven ging… als Floris het haar voorlas, »dan begreep ze het alevel!" verklaarde ze menigmaal; de Fransche poëterij klonk zoo liefelijk in zijn mond! en zijne intonatie maakte finesses der taal kenbaar aan haar gehoor, die geen grammatica haar verstaanbaar zou hebben gemaakt. Dat raadvermogen en taalkennis echter niet hetzelfde is, bewezen de kluchtige vergissingen van Francijntje, die Floris soms in zulk een gullen kinderlijken lach deden uitbarsten, dat de la Rivière met geheime zelfvoldoening over zijn maatregel, bij het lustig tooneelt je zat toe te zien. Maar niet altijd had hun samenzijn den vorm van letteroefening. Meester Lantscroon was somtijds tegenwoordig, en dan schoof de la Rivière met hem naar ’t hoekje van den haard. (Men was in ’t hartje van den winter). Floris zette dan het spinnewieltje voor Francijntje neer, dicht bij het venster, of zij nam haar naaikussen op den schoot, en plaatste zich bij de groote tafel in ’t midden van ’t vertrek, om van de