Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/325

Deze pagina is proefgelezen

nincks juist eene wandeling hadden ondernomen naar hetzelfde dorp, waar de jonge Graaf van Culemborg een kwartier later met zijn Gouverneur aankwam, dat de kwaadsprekendheid zelve er nauwelijks opzet in had kunnen zien. Het is waar dat Floris dan wel schielijk afsteeg, zijn paard aan den eersten boom den besten bond, zich bij het gezelschap voegde, en een half uur lang uitweidde over het geluk van de ontmoeting, eer hij besluiten kon zijn rijtoer te vervolgen; maar al hadden studenten of Leidsche burgers getuigen kunnen zijn van zulk samentreffen, niemand hunner zou er aanstoot van hebben genomen; men wist dat de jonge Graaf aan het huis van Lantscroon bezoeken bracht, en wat Francijntje betrof… er liepen omtrent haar geruchten in Leiden, die het zeer verklaarbaar maakten, dat Floris haar eenige opmerkzaamheid bewees. De la Rivière hield na zulke verrassingen gemeenlijk eene boetpredicatie tegen het meisje over hare onvoorzichtigheid, die hij eene schending noemde van hun verdrag; maar zij kende het geheim hem tevreden te stellen, en zij eindigde met zijne toestemming te verkrijgen om haar gang te gaan, haar invloed op Floris was zoo kennelijk van gunstige werking, dat zij den Gouverneur zijne taak ter helfte ,verlichtte, meer juist dat zij dat deel van zijn werk op zich nam, wat door hem niet had kunnen volbracht worden. Tot in de hoogere kringen, waar de rang en familiebetrekkingcn van den jongen Graaf hem van tijd tot tijd binnenleidden, nam men gunstige verandering waar in zijne wijze van zijn. Hij was niet meer de afgetrokken mijmeraar, die men in hem had meenen te zien, noch de kwelzieke plaaggeest, die de dames liever tergde, dan diende. Hij oefende courtoisie jegens allen, met eene zachte welwillendheid, die uit iets anders voortkwam dan uit de voorgeschreven regels der beleefdheid. Zijne wellevendheid kwam uit het harte. In ééne vrouw, die hij liefhad en eerde, bracht hij liefde en eerbied toe aan al hare zusters, en wist hij ook dat hij niet in iedere harer eene Francijntje zoude vinden, wilde hij zelfs van geene harer weten of zij deze in minnelijke eigenschappen nabijkwam, was het hem altijd een offer zich te moeten wijden aan gezellige vermaken, die zij niet konde deelen, toch was er in de gedachte dat hij hare goedkeuring zou verwerven, als hij zich den roep van heuschheid en voorkomendheid jegens hare sekse wist te verwerven, voor hem zoo iets aantrekkelijks, dat hij vast voorgeno-