Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/328

Deze pagina is proefgelezen

verwonderd hebben, ook had Floris zich van zijn voorrecht verzekerd, à la face de tout de monde, en was met haar vooruitgeschreden met al de levendigheid van zijne achttien jaren; maar hij was niet lang aan het hoofd van den stoet gebleven, integendeel, terwijl de anderen in een rustigen en geregelden wandelpas voortgingen, had Floris den zijnen al meer en meer vertraagd, op zulke wijze, dat hij in het achterste gelid raakte, en welhaast ver genoeg van de anderen verwijderd, om, zooals hij het zich voorstelde, rustig te kunnen praten, »zoetelijk dwepen;" ware het juister uitgedrukt, want hij ving aan met zwijgen, en zwijgen is eene zeer gevaarlijke taal, als men elkander veel heeft te zeggen.

„Het maantje scheen zacht
„En het meiske was mooi!"


De gelegenheid was verleidend schoon voor een gesprek, als niet in de overeenkomst met de la Rivière kon zijn begrepen; diens bondgenoote herinnerde het zich bijtijds, en brak de stilte af met de opmerking:

»Wat het mij goed was in die kerk te zijn! Hoe stichtelijk klonk die statelijke muziek…"

»Ja! het orgel heeft een helderen klank," antwoordde Floris wat koel, maar… dat kunnen we later bespreken… ik voor mij heb mijne ergernissen gehad onder dat orgelspel; eerstens, wat hadden ze mij te plaatsen in het eergestoelte des Heeren van Duivenoorde; ik ben geen Wassenaar… zonder dat, was ik naast u gaan zitten, sinds er meer heeren zich naast de joffers hebben gezet… gelukkig kon ik u toch nog aanzien, wellieve!"

»En gij hebt misbruik gemaakt van die occasie, Jonker! gij moest voorzichtiger zijn, wat hebben de lieden te maken met onze stille vriendschapsbetrekking, die ge dusdoende blootgeeft…"

»Ik kon het oog niet van u afwenden, Francijntje, omdat ge met zulk een lief vroom gezichtje zat te luisteren… en dan ook een weinig, omdat ik hunkerde naar uw wederblik… dien mejoffer in hare preutschheid wel lang liet wachten, en maar flauwtjes schonk."

»Zijne Genade van Culemborg meent dat elk op zijne wenken