Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/33

Deze pagina is proefgelezen

was de jonker slank en teer, en nog verre van het tijdperk der volkomene mannelijke sterkte, en hij had te doen met stevige boeren, forsche paardekoopers, en allerlei slag van lieden; ook tot zijn geluk met Leidsche burgers en aanzienlijken uit de nabuurschap, die hem schenen te kennen, zijne intentie begrepen en al het mogelijke deden om die te bevorderen, en voor hem uit te wijken zooveel het doenlijk was. Nog kwam hem hulp toe door den jongsten zijner vrienden, die hem had moeten loslaten, maar die toch het geheim had gevonden zich weer bij hem te voegen. »Dat is braaf, Hendrik!" riep hij hem toe, »sta me bij om de joffer door te helpen." Een verzoek, waaraan de jonge Prouninck voldeed met evenveel bereidwilligheid als goed overleg. Zoo kwamen ze voort, maar het stond hun daarom nog niet vrij den weg te nemen, dien zij wilden, zij moesten mee met den stroom, waarin zij zich geworpen hadden, en die stroom leidde naar den olifant.

Het jonge meisje, dat jonker Floris altijd stijf aan zich gesloten hield, terwijl Hendrik zijn best deed om voor hen beiden ruimte te maken, had terstond in den angst harer ziel den mantel van haar beschermer gegrepen, en bleef zich hieraan vasthouden met eene gemeenzaamheid, waarvan de nood van het oogenblik haar het onvoegzame deed vergeten; toch was het geene onvrouwelijke vrijpostigheid, maar de ingeschapen zucht tot zelfbehoud, die haar de hulp van den vreemden jonkman zoo gretig had doen aannemen. Nu binnen de tent geraakt, waar het drietal wat lucht en ruimte kreeg, nam het gevoel van jonkvrouwelijke schaamte de overhand. Snel liet zij den mantel los, die de indrukken droeg van haar krampachtigen greep, deed eene poging om zich te verwijderen van den jonker, die haar nog niet had losgelaten, en toen hij haar zwijgend verlangen had voldaan, trad zij eenige schreden terug, als verschrikt over zich zelve en bleef eenige oogenblikken als verwezen staan, sterk blozende en met neergeslagen oogen. Maar toch, zij hervatte zich spoedig en het bleek wel, dat zij een lief, zedig kind was, maar geen preutsch nufje, dat zich door vertoon van aandoeningen belangrijk wilde maken, nadat de wezenlijke oorzaak van ontsteltenis had opgehouden.

Voor het eerst sloeg ze nu met volle bewustheid eenen blik op