Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/333

Deze pagina is proefgelezen

»Och wat kunt gij, gelukkige kinderen van burgers, oordeelen van ouderen kinderliefde in onzen stand!" riep Floris met zekere heftigheid. »Men moet een regeerend Graaf tot vader hebben, om te voelen wat ik voele bij de nadering van ’t geen gij acht dat mij met blijdschap vervullen moet! "

»In trouwe, ik erken mijne onwetendheid; het kwam mij voor dat aller menschen harte één was, als het ouders en kinderen gold!"

»Ik zal u op den weg helpen om mij te begrijpen," hernam Floris, nu den stap wat verhaastende, hij zag toch wel dat hij van zijn liefsten wensch moest afzien en dat Francijntje te ernstig gestemd was om zich met hem over te geven aan zoete droomen en teedere mijmerij. »Denk eens, melieve, ik ben wel twaalf jaren oud geworden eer ik van het aanwezen mijner moeder kennis heb gekregen. Niemand had mij gezegd dat zij dood was, maar ook niemand dat zij leefde; zij werd nimmer voor mijne ooren genoemd, als ik andere kinderen van de hunne hoorde spreken, en ten laatste mij vermande om den Graaf op dat punt eene vraag te doen, werd ik tot eenig antwoord uit zijne tegenwoordigheid verwijderd!"

»Mijn arme Floris!" sprak Francijntje, uit meewarigheid zich wat vaster aan hem sluitende, »hoe kan zoo iets wezen! Verschoon de vraag, maar was uwe vrouw moeder dan zulk eene snoode gemalin? Ik heb altijd uw Heer vader als een vroom en billijk heer hooren prijzen."

»Men moet hem achten, dat schijnt waar te zijn! doch wat mijne moeder belangt, God alleen weet of hij daarin niet wreed en onbillijk is geweest; hevige huiselijke twisten, daarbij oorblazers en kwade raadsluiden hunne rol gespeeld hebben, dreven al kort na mijne geboorte, zoo men zegt, de Gravinne buiten het grafelijk kasteel van Culemborg. Die ’t mij mededeelden, gaven den Graaf de meeste schuld daaraf, dat alles hard tegen hard was gegaan, en dat de politieke geschillen daartoe hadden medegewerkt, maar toch… Francijntje… maar toch… u kan ik het bekennen, mijne moeder is mij een raadsel… dat ik huiver te ontcijferen… gij zegt mij dat ik een gehoorzaam zoon moet zijn! eilacen, ik ben niet zeker dat het mijn naaste plicht is, haar te gehoorzamen; ter contrarie, er zijn gevallen daarin de la Rivière zelf mij volgzaamheid moet ontraden… en ten tijde