Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/334

Deze pagina is proefgelezen

toen deze mij niet ter zijde stond… heb ik de ervaring gekregen dat… mijne liefste! oordeel wat groote kwelling de mijne is, die nimmermeer van mij wijkt, — ik kan… ik kan mijne moeder niet achten!"

»Toch, Floris! toch verzet u tegen die gedachte: »Eert uwen vader en uwe moeder," staat er geschreven, maar de Schrift die in alle menschen, bijgevolg ook in alle vaders en moeders zondaren ziet, voegt er niet bij »mits ze onberispelijk zijn!" zoo dat ware, zouden wij kinderen de rechters onzer ouderen moeten zijn, om Gods gebod te kunnen vervullen!"

»Dat is waar, allerliefste! dat is me nooit ingevallen, en als men het zóó beziet."

»Maar bezie het dan zoo, beste Floris, dat zal u vrede geven met uw plicht."

»Ik wil dat beproeven, Francijntje, maar, zou ik u nu het verdere wel zeggen?"

»Wat er met u is voorgevallen… toch wel, ik hebbe al zoo groot mededoogen met die moeder, die men dus van haar kind vervreemdde…"

»Zij heeft het zich niet laten welgevallen; ik heb later verstaan dat zij mij meermalen heeft gezien en toegesproken in mijne eerste kindsheid, zonder zich te doen kennen, met behulp mijner minne; doch daarop werd deze verwijderd en ik kwam onder het opzicht van twee adellijke heeren, die scherpe wacht hielden; ook was de Gravin destijds in Duitschland, maar zij wendde hare oogen daarom niet van mij af en omstreeks mijn twaalfde jaar wist zij het zoo te beleiden, dat er iemand bij mij geplaatst werd, die haar gansch en al toegedaan was, een jong mensch, die zich van mijns vaders vertrouwen meester maakte, op zulke wijze, dat hij, ’t geen met geen der andere leermeesters plaats vond, lange uren met mij alleen was, die hij gebruikte om mij van mijne moeder te spreken! hij schetste mij gedurig de liefde, welke zij mij toedroeg, deed mij soms kleine geschenken van haar toekomen, welhaast ook brieven, en wist er mij toe te brengen deze te beantwoorden. Den dag toen ik den eersten geschreven had, Fransje! durfde ik mijn vader niet onder de oogen te komen. Ik wist maar al te goed hoe hij dit vergrijp tegen zijne intentiën zoude opvatten; — later verhardde ik mij, en werd moediger; maar toch, ik voelde dat er iets onherstelbaars lag