Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/337

Deze pagina is proefgelezen

heid, en liet er terstond op volgen: »Ge moogt Gods Voorzienigheid danken, diens bestier mijnheer de la Rivière bij u plaatste, mogelijk gelukt het dezen den heer Graaf zachter te stemmen, als gij te zamen tot Culemborg zijt; hij is zoo schrander, zoo voorzichtig… hij weet zoo goed met alle menschen om te gaan, — men moet altijd eindigen met hem gehoor te geven, wie weet of niet ook uw heer vader naar dien invloed luistert, en of er niet eene verzoening tusschen uwe ouders uit volgt."

»Daar is geen denken meer aan," hernam Floris op zulk een smartelijken toon, dat Francijntje, als ter afleiding vervolgde:

»En die ondeugende Beringen, hoe is het daarmee afgeloopen?…

»Heel goed! die is nu te Kinzweiler bij mijne moeder," hernam Floris met eene gesmoorde stem, »ik geloof altijd dat hij het goed met mij meende, en dat hij mij liefhad op zijne wijze."

»Wie een zoon tegen zijn vader aanzet, kan nooit een goed vriend zijn!" besliste Francijntje, »en in uw geval, Floris, zou ik dien Beringen…"

Floris bleef eensklaps stilstaan; men was het gezelschap vrij dicht genaderd.

»Noem dien naam nu niet meer en laat ons zachtjes spreken, hij is de zoon van de la Rivière!"

»Is het mogelijk! hoe heeft deze dan kunnen toestaan…?"

»Hij heeft niets kunnen toestaan, en niets kunnen verbieden, want hij heeft niets geweten. Misschien weet hij nog niets! Die jonkman heeft zijne ouders verlaten bij hunne komst in Holland, uit zucht naar avonturen; — toen is hij, na allerlei omzwervingen, in Duitschland gekomen en bij de Gravin, die hem heeft afgericht op de rol door hem gespeeld… en daarin hij zich zoo goed heeft weten te houden, dat de Graaf hem reeds vergiffenis had geschonken eer ik die verkreeg, en dat hij goede hoop had mij naar Leiden te mogen vergezellen… dat is echter niet geschied, uit welke oorzaak is me onbekend; ik hoor nooit meer van hem, dan door een enkel woord uit de brieven mijner moeder, die mij echter het zwijgen over hem aanraadt tegen mijnheer; mogelijk weet die niets van zijn zoon, noch wil er van weten… dit is zeker, dat hij nooit zijn naam uitspreekt, en gij begrijpt wel dat ik uit voorzorg vermijde dien te noemen."