Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/341

Deze pagina is proefgelezen

dezen morgen niet hier te komen, zoo mijne bezigheden uitstel konden lijden."

»De bezigheden hadden dan wel haast, dat ge toch gekomen zijt," sprak Floris, haar wat schalkachtig aanziende.

»Neen, want ik had het noodigste uitgesteld, zoo ik bijtijds geadverteerd ware; maar Allendorff, in stede van mij het briefje aan huis te brengen, zooals hem zekerlijk belast was, heeft goedgevonden te wachten, tot hij mij hier aantrof." Zoo was het. Allendorff, traag als een echte kamerdienaar, die niets te doen heeft, vond het veel gemakkelijker de komst van het jonge meisje af te wachten, dan vier huizen ver te loopen, om het briefje vooruit aan te reiken; te eerder, daar er antecedenten waren, die hem geruststelden, dat er in deze wijze van bezorging genoegen werd genomen. De la Rivière had op de luiheid of de onachtzaamheid van den bediende moeten rekenen en zelf zijne boodschap doen, zoo hij zeker had willen gaan.

»Dus ben ik Allendorff dank schuldig" zei Floris levendig en met een blik vol teederheid haar aanziende.

»Vraag eerst hoe uw Gouverneur het zal opnemen"antwoordde zij half onrustig, half nieuwsgierig rondziende. »Ik, in uwe schoolkamer! en juist in zijn afwezen" is of het er met opzet om gedaan is."

»Dat zal hij immers niet van u denken?"

»Ik hoop van neen, maar nu, laat me gaan, Floris!"

»Waarom nu? de overtreding, zoo gij ’t er eene acht, is toch al geschied, een kwartiertje langer zal haar zooveel niet verzwaren! en wat mij belangt…"

»Gij zoudt me zeggen, waarom monsieur de la Rivière naar den Haag vertrokken is," viel zij in.

»Dat kan ik u niet zeggen, want hij wist het zelf niet. Hij is opontboden bij den advocaat van Holland."

»Bij meester van Oldenbarneveld?!" riep Francijntje met groote ontsteltenis. »Och Heer!"

»Hoe verstelt ge daaraf!" riep hij, glimlachend hare hand vattende. »Dat is de vriend van mijne moeder, hij is de la Rivière wel genegen en hij is altijd heel goed voor mij… Als er zwarigheden zijn, wenden wij ons, op ’t verlangen der Gravin, altijd aan hem."