Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/371

Deze pagina is proefgelezen

kreet geslaakt. Hij was rechtop blijven zitten, de wijdgeopende strak starende oogen op den Burgemeester gericht houdende; slechts had zich eene vale doodskleur verspreid over zijn gelaat, waarvan geen enkele trek zich bewoog; slechts waren de lippen geopend, als willens, maar onmachtig tot spreken; slechts hingen de armen als verstijfd bij het lichaam neer, en Floris, die zijne handen drukte en kuste, bemerkte dat ze koud waren als marmer. Hij scheen gevoelloos, zoowel als bewegingloos; het was of de vlijmende smart en de grieve der beleediging hem in het harte hadden getroffen of dat hart had opgehouden te kloppen en de bloedstroom niet langer vloeide.

»Ik heb mij niets te verwijten, Jonker," riep Alartsz meer ontzet dan hij zelf bekennen wilde, over de vreeselijke uitwerking zijner woorden, »is het mijne schuld, dat hij de waarheid niet dragen kan!"

»Maar ongelukkige, gij liegt! hij heeft nooit geweten, hij zou nooit geweten hebben wat ik voor hem gedaan had, zoo gij ’t in uwe onbesuisde rouwheid niet hadt uitgebracht. Gij zijt het, gij alleen, die mij altijd tot uitersten hebt gevoerd, gij hebt mijn zielsbeminden vriend in dezen toestand gebracht, bid God dat hij er van bekome, want ik zal ’t op uwe kinderen en kindskinderen verhalen." Al sprekende viel het oog van den jongen Graaf op de pistolen, die op de tafel lagen. Onder de ingeving zijner hartstochtelijke droefheid nam hij er een in de hand, en richtte dat op den Burgemeester. »Meester Alartsz kniel neer! kniel neer voor mijn Gouverneur en herroep uwe beleedigingen, herroep ze allen! zoo hij nog leven kan, zal het hem redden, doe wat ik zeg, vazal! of ik schiet toe!"

De vazal in dezen minder gehaast zijn jeugdigen heer te gehoorzamen, dan zich tegen zijne woede te veiligen, week terug naar den uitersten hoek van ’t vertrek; zijn zoon stelde zich vóór hem, Floris wilde volgen.

»FLORIS!!" riep de la Rivière, maar zijn stem klonk hol en schor, of zij slechts met groote inspanning geluid kon voortbrengen. Toch was hij gered. Een zelfde oorzaak als hem de spraak belemmerd had, hielp hem die belemmering overwinnen: de ontzetting! Hij kwam tot zich zelven, rees plotseling op, strekte den arm gebiedend uit, en met een toon, nog trillend van de aandoeningen, die hem geschokt hadden, hervatte hij: »Floris, leg