Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/378

Deze pagina is proefgelezen

nimmermeer zal herinneren ter kwader ure: ik ben niet meer zeker van mij zelven, niet meer zeker van mijne lankmoedigheid en zelfverloochening te ieder stond. Alzoo zou ik u tot schade zijn, schoon in omgekeerden zin dan Mijnheer Alartsz van mij heeft vermoed. Het zou ondankbaar wezen en onbillijk, ik weet het, want gij hebt mij deugdelijken dienst bewezen, en ik zou de edelmoedigheid, de kieschheid van uwe handelwijze moeten loven, zoo ik niet dan uw vriend ware, maar nu ik uw leidsman moet zijn, moet ik dat alles met andere oogen zien, en nu ligt uwe weldaad daar tusschen u en mij, als eene weerhaak, die onze harten scheuren en onze personen scheiden zal."

»Ik wil u in alles geloof geven, maar niet in dit!" hernam Floris met levendigheid. »De indruk van de geledene krenking doet u alles nu zoo duister zien. Ik ken u ook, mijnheer! Meent gij misschien dat de discipel vóór alle andere studiën geene studie maakt van zijn meester. Gij hebt mij dankbaarheid beloofd voor een bewezen dienst en gij zult die betalen, ik ben er zeker van… Nog in deze zelfde ure heb ik u pages-dienst verleend… is het u vergeten?"

»Zeker neen, de beker waters, dien gij mij hebt gereikt, die vrijwillige dienst der liefde, die u op dat oogenblik zelfverloochening moest kosten, heeft in mijne oogen groote beteekenis."

»Nu dan, voor eenigen dank vrage ik, dat gij om dezen dienst dien anderen, die u gekrenkt heeft, wilt vergeven en vergeten, of zoo u dat te moeielijk valt, mij te vergunnen haar door menigen diergelijken dienst te vergoelijken!" Al sprekende was de jonge Graaf den Gouverneur weer dichter genaderd, en scheen nu willens zich in zijne armen te werpen, maar deze weerde hem af met zachtheid, maar toch met een gebaar, dat tot terughouding dwong.

»Gij zijt een beminnelijk jong edelman, en ik beloof u zulke dankbaarheid als mij mogelijk zal zijn; wat er aan gebreekt, moogt gij verschoonen,"antwoordde hij stroef en somber, altijd sprekende of de woorden hem niet van de tong wilden; toen na een oogenblik zwijgens: »Floris van Pallant! de Heere God spare u armoede, maar zoo het gebeuren moest dat gij een enkel oogenblik kost voelen, wat een welgeboren man met een fier gemoed en een karakter als het mijne lijdt onder hare kwellingen, lijdt