Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/389

Deze pagina is proefgelezen

»Ik meende het u gezegd te hebben…" zeide de la Rivière verstrooid, alsof hij op iels anders dacht, met Floris naar Culemborg trekken, ware ’t morgen aan den dag."

»Dat was voor alle dingen het beste, maar dat is immers onmogelijk!"

»Onmogelijk! waarom? Ik heb de machtiging der Heeren Staten daartoe in mijn bezit!"

»Zie nu toch!" riep de Burgemeester half geërgerd, »en de magistraat van Culemborg heeft die tot heden niet konnen verkrijgen?"

»Dat is niet vreemd," hervatte de la Rivière, »de pretentiën van den magistraat en de borgeren van Culemborg gaan wel wat ver!"

»Wat… bedoelt gij daarmede?" vroeg de Burgemeester, zichtbaar in verlegenheid.

»Daarover zal ik nu liever niet uitweiden, mijnheer!" zeide de la Rivière, hem in de oogen ziende op eene wijze, die Alartsz nog meer verlegen maakte, »ik moet u echter adverteeren, Heer Burgemeester! van een besluit, dat ik genomen heb niet onder den indruk uwer vroegere beleedigingen, noch zelfs uit rancune over de kuiperijen, die men tegen mij aanwendt in uwe stad, maar uit de overtuiging, heden opnieuw verkregen, hoe weinig wij elkander verstaan, en hoe weinig het mogelijk is, dat wij met goed profijt kunnen samenwerken tot hetzelfde doel. Als ik den jongen Graaf door dit hachelijk en beslissend tijdperk heb heengebracht… als we veilig en rustig tot Culemborg zullen zijn… denk ik er over…"

»Uw ontslag te nemen!" viel Alartsz in met groote levendigheid en niet zonder een glimp van blijdschap.

»Verschoon mij, mijnheer! dat bedoelde ik niet,"antwoordde de la Rivière zeer kalm. »Ik zal alleen den Heere Grave van Culemborg de keuze geven tusschen u en mij."

»Gij meent dan wel zeker te wezen van den uitslag, gij acht u dan welonmisbaar, zelfs na al het gebeurde?"

»Ik weet alleen, dat het niet meer goed zal zijn voor den jongen Graaf, zoo wij langer samen blijven. Tooneelen als die van heden herhalen zich te vaak tusschen ons; zoo ze niet altijd dus schokkend zijn, dat ze gevaarlijk worden, zijn ze doorgaans beschamend voor ons beiden tot belachelijkheid toe; daarop moet voor-