Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/390

Deze pagina is proefgelezen

zien worden. Ik heb er dikwerf over gedacht, ik zeg het u nu, opdat gij er ook in allen ernst over kunt denken, en mijn besluit u tot Culemborg niet verrasse, als een onverhoedsche aanval. Blijft Monseigneur mij, juist na al het gebeurde, dit blijk van vertrouwen weigeren, dat mij nu noodig is geworden ook bij mijn kweekeling; is het Zijne Genade onmogelijk een persoon van minder kwaliteit nevens mij te stellen, die zich simpellijk tot de regeling der huiselijke zaken heeft te bepalen, dan zal ik, hoe ’t mij ook smarte, mijne taak bij Floris onafgedaan moeten nederleggen…"

»Gij zijt bij u zelven gerust, dat het daar niet toe komen zal, mijnheer!" merkte Alartsz met wat bitterheid aan. »Gij zijt te ’s Hage geweest en hebt van den Advocaat de verzekering ontvangen, dat de Heeren Staten u zullen handhouden bij den Graaf tegen mij!"

»Gij vergist u! de heer Barneveld, wien ik mijne bezwaren mededeelde, heeft mij juist zijn leedwezen betuigd, dat de Heeren Staten geresolveerd waren in dezen niet tusschenbeiden te treden, ten deele uit aanzien der Gravin, die eer tegen dan voor mij zoude zijn, en ten andere om redenen van politiek. De Graaf van Culemborg heeft, zooals ge denkelijk weten zult, zijn pays gemaakt met de heeren van Holland, op zulke wijze, dat hij besloten is de Utrechtsche ballingen, dien men, zoo ik meene, de Reingoudisten noemt, op te offeren en uit zijn dienst en stad te verwijderen!"

»Dat is voor mij een singulier nieuws!" riep de Burgemeester, »en om de waarheid te zeggen bevalt het mij niet. En ik stem u toe, dat het uwe kans niet verbetert!

»Noch die vermindert! want het is altijd mijn voornemen geweest terug te treden, zoodra ik de autoriteit van de Hooge regeering had moeten inroepen om mij in dit ambt tegen den vader te handhaven. Tot hiertoe is die tusschenkomst mij gelukkig niet noodig geweest, en gij begrijpt wel, dat ik daarmee nu niet zou willen aanvangen.!

»Mijnheer de la Rivière! gij zijt in waarheid een braaf man…" sprak de Burgemeester, zichtbaar getroffen, »en ik heb spijt… ik heb waarlijk spijt, dat wij elkander niet beter hebben konnen verstaan… dat ik… er het mijne toe gedaan heb om… u hier het leven zwaar te maken… wil mij vergeven zoo in ’t vervolg…"