Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/391

Deze pagina is proefgelezen

Maar de la Rivière, die bij het laatste gedeelte van dit onderhoud al sprekende heen en weer had geloopen, als iemand, die door beweging zijne gemoedsaandoeningen tracht te bekampen, scheen niet naar hem te luisteren en stond nu voor het venster ’t waar we vroeger Francijntje hebben zien heenwijken.

»Ik meen ’t in oprechtheid, mijnheer!" sprak de Burgemeester, naar hem toetredende en hem de hand toestekende, »laat ons vrienden zijn… zoolang… we nog samen blijven…"

»Daar heb ik niets tegen," hernam de Fransche edelman en keerde zich van het venster af naar hem toe.

»Wat is dat! kan ’t mogelijk zijn!" riep op eens de Burgemeester, de hand uitstrekkende en hem wijzende naar een tinnen inktkoker, die op de schrijftafel stond, waarop ook het oog van de la Rivière was gevallen in dienzelfden stond.

»Nu, wat heb ik u gezegd!" hernam deze met een verhelderd gelaat en met een blik van zegepraal.

»Ik zeg mij zelven dat ik een dolle driftkop ben; dat ik mij buige voor uwe voorzienige wijsheid, dat het meiske een juweel is en dat ik haar mijne excuses zal maken!"

De Burgemeester had reden tot die boetvaardigheid. De zegelring van den jongen Graaf was in alle behoedzaamheid tusschen de veeren eener pen ingestoken; maar op zulke wijze, dat die zeer licht in het oog kon vallen. Francijntje had de la Rivière willen bewijzen, dat zij zijne trouwe bondgenoote was gebleven. Zij had willen toonen, dat zij de woning van Pallant Culemborg verliet, zooals zij er gekomen was, zonder eenige zelfbedoeling of bijoogmerk. Zij had woord gehouden; zij was teruggetreden, zoodra Floris hartstocht had gemaakt van de vertrouwelijke vriendschap. Zij had aan hare eigene belofte voldaan, van niet langer te blijven dan voor Floris noodig kon zijn; zij zag in, dat ze hem gevaarlijk kon worden, noodlottig zelfs; zij was stil heengegaan!

Maar in stilte ook, had zij zich een klein weinigje willen wreken op de la Rivière, door hem in eene onrust te laten, waaruit alleen eene toevallige ontdekking hem redden kon.

»Nu schielijk naar Zijne Genade!"riep Alartsz, die als een veranderd mensch was van blijdschap.

»Geene overijling, mijnheer! Ik ga eerst zien of Floris het dragen kan," sprak de la Rivière, den ring nemende.