Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/395

Deze pagina is proefgelezen

hij wil zich niet in een wagen laten zetten, hij tergt ze uit, hem handen en voeten te binden en als een misdadiger naar hunne stad te brengen."

»Help Hemel!" riep Francijntje met een angstkreet. De goede Hendrik vergat in zijn ijver hoe dierbaar de persoon haar was, en hoe licht de vrouwelijke verbeelding zich schokken laat.

»Zijt geruste, daar zal niets van komen, geen hunner heeft het hart de hand tegen zijn persoon te verheffen… en ze zijn onder ons gezegd doodelijk met de zaak verlegen; zij hebben groote spijt dat zij het voorstel van den Gouverneur niet hebben aangenomen en ze zouden hem nu volgaarne terugroepen, als ze maar wisten waar hem te vinden; want sinds hij weg is heerscht de schromelijkste verwarring. Allendorff, la Fontaine en tot meester Gerlof toe willen niemand meer gehoorzamen dan den jongen Graaf en bieden aan, hem met geweld van de Culemborgers te bevrijden, hetgeen deze gelukkig het goed verstand heeft gehad te weigeren; de Burgemeester schreeuwt luid, dreigt fel, maar weet eigenlijk niet wat aan te vangen, en in zijn binnenste is hij met Floris tegen de Culemborgers, schoon hij ex ofjicio zijn best doet om die luiden te handhouden, die de bevelen van den Graaf komen volvoeren, dat hem intusschen wel moeielijk zal vallen, want Floris dreigt dat hij de autoriteit van den Leidschen magistraat zal inroepen, en zich onder bescherming stellen van den academischen Senaat."

»Zou hem dat baten?"

»Zeer zeker, en dat zou mogelijk wel het beste zijn, maar hij is er nog niet toe besloten, want dat rijmt niet met zijne andere plannen" Hendrik aarzelde, zuchtte, zweeg.

»Welke andere plannen?"

»Daarin gij begrepen zijt en die hij wil dat ik u zal voorstellen…"

»Zeg het dan maar spoedig uit, Hendrik, ik wil alles voor hem doen wat ik kan, ik wil hem toonen dat ik hem in alles helpen en genoegen wil, waar ik het met eere en deugd vermag."

»Maar hetgeen hij nu van u eischt is… met eere en deugd in strijd, naar, mij voorkomt althans," sprak Hendrik, sterk kleurende, »en ik vrees dat het u zeer vertoornen zal, mogelijk zelfs wel tegen den bode, Het is niets minder dan dit. Hij zou zien Daar den Haag te komen, en ik zou u derwaarts geleiden. Hij