Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/396

Deze pagina is proefgelezen

verbeeldt zich dat hij dáár in alle stilte een geheim hijlik met u zou konnen aangaan, en daarna wil hij met u de wijk nemen naar Spaansch Braband. De Bisschop. van Roermond heeft hem aanbiedingen gedaan van vriendschap en gastvrijheid in een dusgenaamden herderlijken brief, dezer dagen ontvangen, waarover wij toen met elkander hebben gelachen, doch waar hij nu in ernst beloften van hulp en bondgenootschap in ziet. Hij vergeet, of liever hij overziet dat het bondgenootschap en de vriendelijke hulpvaardigheid, die hij zou aannemen, de verwerping van zijne religie, en het toetreden tot het pausdom zou insluiten!"

»En hij meent dat ik, ik, deze schuld en dwaasheid met hem zou willen deelen! Arme, arme Floris, hij moet wel in groote verwarring en verwildering zijn. om zulke plannen te vormen, en gij, Hendrik, hadt u de moeite konnen besparen ze mij over te brengen."

»Ik heb het beloofd, Francijntje, om hem wat ruste te geven, maar ik wist vooruit het antwoord. Hij heeft me toegezegd dat af te wachten eer hij iets anders aanving. en zoo bedaard mogelijk te blijven, dus winnen we wat tijd!"

»Ik zie ’t wel, ze hebben de la Rivière niet eens gelegenheid gelaten de felle beroering van zijn harte te stillen. Ik meende toch dat ik alles gedaan had wat er noodig was om dat mogelijk te maken."

»Ja, Francijntje, dat hebt gij ook, en de la Rivière heeft gedaan wat hij kon, maar ze brengen Floris buiten zich zelven; de eene schok volgt den anderen op, en zóó snel, zóó hard, dat hem het hoofd duizelt. Toen ik hem gisteren zag, was hij kalm en bevredigd met zijn toestand, schoon hij wist dat hij spoedig naar Culemborg zou reizen en u vóór die reize niet wederzien."

»Was hij niet boos, niet verbitterd tegen mij?"»Neen, hij was diep bedroefd; maar hij begreep dat het zoo zijn moest, en dat gij groot en edelmoedig had gehandeld… Monsieur de la Rivière had hem dat alles zoo voorgehouden, en hij had het aangenomen."

»Droeg hij zijn zegelring, Hendrik?"

»Ja, Francijntje, dien droeg hij, en hij heeft mij de geschiedenis verteld van dien ring."

»Zoo hebt ge gisteren den dag met hem doorgebracht?"

»Slechts den avond; ’s middags toen ik met Jacobus, volgens