Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/398

Deze pagina is proefgelezen

Francijntje! wat er dien morgen was voorgevallen… gij begrijpt hoe mij dat trof en ontroerde. Och Francijntje, ik begrijp zoo goed hoe het u moet geweest zijn, want ik ook weet wat het kost in stilte zware offers te brengen; maar ik buige mij voor uwe wondere grootheid van ziel, voor uwe geestkracht bij zooveel liefde, en, waar men zich geliefd weet!" De arme jonge man kreeg tranen in de oogen en zuchtte."

»Prijs me niet, Hendrik, ik heb slechts gedaan wat ik moest, en nog, ik had het mogelijk gansch anders moeten doen, maar wat wilt gij… men mishaagt soms zich zelve en toch volgt men de inspraak van ’t geen men als het kwade onderkent; er was iets in mij dat in opstand kwam tegen alle mijne plichten… ik was boos op den Gouverneur daartoe… en zoo hij verdriet gehad heeft over deze zake, is ’t een weinig zijne eigene schuld."

»Zoo gij hem iets te verwijten hebt, Francijntje, vergeef het hem, want hij heeft veel geleden… De Burgemeester is ruw met hem te werk gegaan, Floris heeft mij dat alles verteld, en ik zal ’t u later mededeelen. Al sprekende vergat de Jonker zijne eerste onrust, maar toen het afwezen van zijn Gouverneur aanhield, kreeg die weer plaats. Zijne Genade kon het niet langer in den tuin harden en zoo haast wij in de gang waren, hoorden we vreemde mannenstemmen luid en driftig spreken."

»Dat is Johan van Vossenrade en de Culemborger gecommitteerde!" riep Floris, »die komen de la Rivière geen goeds brengen, daar wil ik bij zijn!" Ik smeekte hem zich te onthouden; ik bad hem aan ’t verzoek van zijn Gouverneur te denken, tevergeefs, »die kon toen niet weten wat hem dreigde, die luiden konnen hem niet verstaan, en zullen ontzag hebben voor mij," gaf hij ten antwoord en vloog de zijkamer binnen. Alle heeren, die tot het huis behooren, waren daar samen met den gecommitteerde Leenaertsz en den hopman Vossenrade, welke zich veroorloofd had zes zijner Culemborger mannen het vertrek mee in te leiden, die als zijne wacht achter hem geschaard stonden. De klare, indrukwekkende stem van de la Rivière klonk ons tegen: »Zeg toch dien luiden; heer Burgemeester," sprak hij, »dat ik de reize naar Culemborg niet afkeur, maar dat ik mij alleen verzet tegen de wijze van uitvoering; deze hier zoude veel hebben van eene oplichting en daartegen protesteer ik, uit naam van de Gravin, en van de Hooge Re-