Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/401

Deze pagina is proefgelezen

had de Gouverneur van den jongen Graaf te zijn, van den dag af, waarop zijn ontslag was gedagteekend, dus van den 8sten Juni, schoon men het hem eerst den 17den had overhandigd: het was zeker daarom, dat de Culemborgers zoo ijlings met Floris wilden aftrekken; ze waren door het heen en weer reizen van Leenaertsz en den tocht van de la Rivière naar ’s Hage in het afdoen van hun last vertraagd."

»De 8ste Juni!" zei Francijntje, »dan is het zeker veroorzaakt door den Burgemeester, den dag na onze wandeling tot Voorschoten is deze naar Culemborg vertrokken, en in zijn achterdocht heeft hij zeker de la Rivière en Floris verklaagd."

»Tot het nemen van ’t besluit heeft hij zeker medegewerkt door zijne praatjes over de la Rivière binnen Culemborg, maar hij heeft mij van ochtend betuigd, dat hij het dus niet gewild noch gewacht had, en dat hij nu alles zou willen herdoen; op zijn verlangen en dat van Aart Amelisz bleef ik den ganschen avond bij Zijne Genade, een weinig ten spijt van de Culemborgers, doch toen zij zagen, dat ik mijn best deed Floris in ’t verlies van de la Rivière te doen berusten, won ik hun vertrouwen, op zulk eene wijze, dat zij mij misschien zullen toestaan hem naar Culemborg te vergezellen… Ik kon dan als een onpartijdige veel aan den Graaf zeggen, wat uit den mond van den Jonker niet zou worden geloofd."

»Dat zou heel goed zijn, gij zijt een ware vriend, een nobele jonkman, maar," viel zij zich zich zelve in de rede, »Floris denkt immers naar den Haag te gaan?"

»Als ik hem uw antwoord zal overgebracht hebben, zal hij van dat dolle plan afzien."

»Ik zou hem dat antwoord wel zelve willen geven, ik zou wel in de plaats willen treden van de la Rivière, om hem het goede voor te houden en af te manen van den opstand tegen zijn vader, maar… hoe daartoe te komen?"

»Daartoe moet gij niet komen, geloof mij Francijntje, nu niet meer!"zeide Hendrik met zekere vastheid, »als men eens zoo is ter zijde gegaan als gij, moet men niet weer terugkeeren; zelfs niet om te vermanen; kan men het niet meer zonder gevaar en zonder zwakheid…"

»Gij mistrouwt mijne sterkte en meent, dat ik wat al te veel op eigene krachten zou rekenen?" vroeg zij aarzelend.