Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/406

Deze pagina is proefgelezen

Voor zijne onderdanen was hij een goedertieren heer, wel wat hoog en fier, maar tevens billijk en gematigd, die het mogelijke deed voor hunne welvaart en beschaving, en ofschoon een vijand van allen geloofsdwang, toch genoeg Protestant om zich van tijd tot tijd anti-papist te toonen. Welk figuur hij overigens als Graaf en als staatsman heeft gemaakt, hebben wij niet noodig mede te deelen. Hij heeft nimmer geschitterd door zelfstandigheid, noch door volharding in de partij, die hij koos. Hij had zich, volgens zijne eigene uitdrukking, »rangé soubs la bannière"van Oldenbarneveld, van wien hij betuigde: »je me suis assubjecty et m’assujectis encore en tout et par tout vos sages advis j’ en ay senti les effects, et avecques une très ferme confidence je vous tiens pour père."

Hetgeen niet belette, dat hij in 1618 geterrifieerd door den val van den Advocaat, het hoofd dieper voor Maurits boog dan een man van zijn rang, dan eenig vrij en welgeboren man, met kloeken zin bedeeld had behoeven te doen. Maar zedelijke moed was geene eigenschap van zijn karakter, en zijne opvoeding had niet gestrekt hem daarmede te bezielen; zij, die er mede belast waren, hadden tot eersten plicht gehad, de kracht tot weerstand in hem te breken, en het was niet vreemd, dat de vurige, hartstochtelijke jongeling rijpte tot een bedachtzaam, maar schroomvallig man, helder van hoofd, maar zonder energie en die zich liefst aan een sterkeren dan hij zelf aansloot. Zijn schitterendst tijdperk van eere, fortuin en hofgunst ving eerst aan met de regeering van Frederik Hendrik, die hem vertrouwen en vriendschap schonk, en hem tot zoodanige staatsdiensten gebruikte, waarbij bovenal »civilité nevens sagacité" te pas kwamen.

En de la Rivière? wordt mij gevraagd. Met schaamte moet ik belijden, dat ik niets met zekerheid van zijn verder lot kan mededeelen. Ik zou zeer vele gissingen kunnen wagen; mijne vinding zou niet te kort schieten, waar het de vraag kon zijn en man als dezen aan een schitterend of een roerend einde te helpen. Maar ik wil in deze liever bekennen dat ik niets weet. Met eenig recht onderstelle ik, dat Barneveld hem niet uit het oog zal hebben verloren, en dat Louise de Coligny en Maurits den Franschen edelman gunst en bescherming zullen hebben verleend, nadat hij ontslagen was van het zware juk, dat hij uit plichtgevoel op de schouders had genomen. »Zoo niet aan hem,