Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/407

Deze pagina is proefgelezen

toch is aan de zijnen de belofte vervuld geworden van aardsche zegening, waarmede hij zich onder den druk zijner rampspoeden vertroostte. Zijn zoon en naamgenoot, Samuel de la Rivière, schreef zich Seigneur de la Rivière, waaruit men opmaken mag, dat hij tot het werkelijk bezit der familiegoederen was gekomen. Hij was Waalsch Predikant te Delft, in hooge gunst bij Prins Maurits, geëerd en geliefd in zijne gemeente, die hij van 1621 tot op 1645 bediende; jaartallen, die reeds terstond het vermoeden tegenspreken, dat onze held en niet zijn zoon de bedoelde leeraar en dichter zij geweest; zoo wij wel zijn onderricht leven er tot op den huidigen dag afstammelingen van dit geslacht in ons vaderland.

»Niets van Francijntje?"spreekt eene lezeres teleurgesteld.

Om het naaste van haar te weten, moeten wij ons nog eenmaal omwenden naar den voormaligen Leidschen student, nu Graaf Floris II; moeten wij hem opzoeken in den aanvang van het jaar 1601 op zijn slot Culemborg, en wel in een vertrek, reeds bij het leven van zijn vader de »leenkamer"genaamd, waar hij gewoon is dagelijks te besogneeren met zijne raden, rentmeesters, drosten, griffiers, secretarissen, enz., enz., en waar hij aan zoodanige personen gehoor verleent, die hem over zaken van graafschap en heerlijkheden, of wel om »zaken particulier" hebben te spreken. Te midden van deze zeer drukke bezigheden, loopende vaak over wichtige kwestiën, wier ontwikkeling al zijne scherpzinnigheid vordert, wier beslissing al zijne geestkracht inspant, wordt hij verrast door het binnentreden van zijn en onzen ouden bekende Hendrik Prouninck, nog een jonkman in den vollen bloei der jeugd, zooals de Graaf zelf, maar wien men toch kan aanzien, dat hij zeven jaar ouder is geworden, sinds wij hem zagen. Zijn uiterlijk voorkomen heeft in kloekheid en kracht gewonnen; zekere linkschheid en schuchterheid, die hem vroeger placht te kenmerken, heeft plaats gemaakt voor de rustige vastheid in toon en houding van iemand, die eene voegzame mate van zelfvertrouwen, met bescheidenheid en bedachtzaamheid weet te vereenigen. Zijn gelaat tuigt wel van wat strakken ernst, maar die staat zeker in verband met het doel zijner komst. Hij wordt met een minzamen hoofdknik begroet door den Graaf, die echter voortgaat in het afdoen zijner besognes met de personen, die hem omringen, en die zich eerst alle hinderlijke getuigen van den hals schuift, eer hij den vriend zijner jeugd gul en gemeenzaam de hand reikt,