Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/408

Deze pagina is proefgelezen

met een: »Zijt welgekomen Hendrik, en verschoon me dat ik u wachten liet, ik wenschte wat wils van uw wederzien te hebben , en de zaken gingen vóór; daarbij gij zijt niet gekomen om ras te gaan."

»Uwe Genade is wel goed zich te excuseeren"werd er geantwoord met eenige verlegenheid, »’t is wel aan mij om verschooning te vragen en te eer daar ik… onder ’t welnemen van Uwe Genade, niet gekomen ben dan om welhaast te gaan."

»Hoe is dat, meester Prouninck! gij gedenkt toch tot Culemborg te blijven?" vroeg de Graaf wat bevreemd en zelfs wat hoog, »men roemt van alle zijden uwe kunde en bekwaamheid, gij hebt uwe preuven als advocaat afgelegd op zulke wijze, dat wij ons de kostelijkste vruchten beloven van uwe diensten, die wij leyder! maar al te zeer noodig hebben… en gij zoudt nu uwe gaven en krachten elders gaan besteden… dat zou mij zonderlinge zeer teleurstellen."

»Uwe Genade heeft een groot recht op mijne diensten en dankbaarheid, ik erkenne het, en ik zou mij volgaarne voor het leven aan uw persoon hebben verbonden, doch ’t is om ontslaking van dien plicht der erkentenis dat ik mij tot u wende."

»Zoo die u drukkend schijnt, meester Prouninck, zijt gij vrij; ik drukke of dwinge ongaarne iemand, allerminst een vriend mijner jonkheid; maar, ik ontken het niet, ik had betere hope op u gesteld, Hendrik." De toon was zachter en meer gevoelvol.

»Ik had het zelf nooit kunnen wachten, maar er zijn mij door voormalige vrienden mijns vaders zeer goede uitzichten geopend, zoo ik besluiten kon naar Engeland te gaan, en… onder het goedvinden Uwer Genade ben ik daartoe besloten."

»Naar Engeland gaan! Het vaderland verlaten! wat dolheid is dit!"

»Och genadige Heer! de zoon van den Utrechtschen balling heeft hier te lande niet veel kans op eene schoone toekomst."

»Ik meende gij zoudt mijne kwade en goede fortuin willen deelen en mijn kans staat niet kwaad. Ik heb nauwe alliantie gemaakt met den Advocaat van Holland en gij weet…"

»Mijn dierste wensch is uw voorspoed, maar, ik kan toch niet te Culemborg blijven… Ik meene mij in ’t hijlik te be-