Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/41

Deze pagina is proefgelezen

bedreigen!" riep Floris schertsend, »de Burgemeester zou het u nooit vergeven."

»Gij spot er mee, jonker Floris, maar in trouwe… de heeren zullen zoo ongerust zijn over u!"

»Opdat zij ’t niet blijven, mijn waarde Hendrik, ga ze zeggen, waar en hoe gij mij verlaten hebt, want ik heb mij voorgenomen in dezen mijn eigen gang te gaan, " sprak Floris nu ernstig, en met vrij wat beslotenheid voor zulk een jong Heer nam hij den arm van het meisje, dat zich, wij moeten het erkennen, bij dat zoet geweld vrij lijdelijk gedroeg.

»Zulk eene boodschap kan en mag ik niet op mij nemen, Floris! waarlijk niet," sprak Hendrik trouwhartig en de Fransche taal gebruikende, »ik dien toch te zeggen waar gij gebleven zijt en wanneer gij denkt te keeren, en gij weet niet eens waar gij de joffer heenleiden zult, of liever… werwaarts zij u denkt heen te voeren."

»Dat zal ze zelve ons nog niet kunnen zeggen, ze weet immers niet waar en wanneer zij hare vrienden zal aantreffen," hernam de jonge Graaf, in dezelfde taal antwoordende.

»Ja toch! zij weet het!" riep Francijntje met levendigheid. »Meester Hendrik Prouninck, gebruik nimmer de Fransche sprake zoo gij iets voor mij wilt verhelen, ik behoef noch uw geleide, noch dat van den jonker van Pallant, ik behoef niet verder te gaan dan tot den korenmolen aan het eind van het dorp, daar hebben wij elkander afspraak gegeven voor ’t geval dat de een of ander van ’t gezelschap kwam af te dolen. Mijn oom is de eigenaar van dien molen en wacht ons allen daar ten eten; mijn vader, die geen vriend is van allerlei kermisvermaak, stelde tot conditie van dezen tocht, dat wij derwaarts zouden gaan, na het bezien van den olifant… denkelijk zullen de anderen er nu al zijn, en de weg langs het lommerrijk zijpad is noch ver, noch zwaar, noch onveilig op dit pas; ik kan dien alleen gaan; breng dus uwe vrienden en voogden niet in moeite en bekommering om mijnentwil, en laat mij," sprak zij nu met vastheid, en trachtte haar arm aan den zijnen te onttrekken, iets wat haar echter niet gelukte vanwege zijn zachten, maar krachtigen wederstand.

»Dus Hendrik, gij zijt nu welonderricht, ik leid joffer Francijntje Lantscroon naar den korenmolen aan ’t eind van het dorp, en keere zoo haast ik haar daar gebracht zal hebben; dat is nu