Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/410

Deze pagina is proefgelezen

medegedeeld, hoe het bij onze verloving is toegegaan. Beiden waren wij toen tot een groot offer voor u bereid. Ik zwoer in mijn hart niet op een hijlik aan te dringen, voordat Uwe Genade heer en meester was van zijne eigene daden; niet dat wij u verbonden achtten op eenige wijze, maar om u alle smartelijke bijgedachten te sparen… en mij zelven het verwijt, dat ik van uw onvermogen, om naar de inspraak van uw hart te handelen, gebruik had gemaakt; nu is Uwe Genade, sinds bijna drie jaar Heer en Graaf… niets heeft ons bewezen, Floris… dat gij u het verledene herinnert, wij mogen ons bevrijd achten, niet waar?…"

»Gij zijt van uitnemende trouwe en vriendschap, Hendrik!" ving de Graaf aan in zichtbare verlegenheid maar…"

»Francijntje glimlachte over mijne nauwgezetheid"viel Hendrik in, »en profeteerde mij dat Uwe Genade zelf daarover zoude glimlachen."

»Neen Hendrik, daarin bedriegt zij zich, ik kan niet spotten met eene nauwgezetheid die ik eere, ofschoon ik daarmede niet mijn profijt heb konnen doen; hare zachte genegenheid was de eenige vroolijke zonnestraal mijner duistere jonkheid, zij heeft lange mijn hart verkwikt en verwarmd… het is mijn zoetste » droom geweest, maar het was een droom… gij begrijpt mij, Hendrik, bij alle moeiten en zwarigheden waarin ik ben gewikkeld, sinds ik het graafschap aanvaard heb, terwijl ik hope koester, dat uit den staat van verval tot nieuwen bloei en luister op te heffen, ’t geen niet gaan kan zonder veel arbeidsinspanning, en ondenkelijke behoedzaamheid van mijne zijde, mag ik mij zelven en mijne onderhoorigen niet blootstellen aan den strijd, aan de verwikkelingen, de déordres, de brouilleries, die het onvermijdelijke gevolg zouden zijn eener mésalliance!"

»Ja! Genadige Heer, ik begrijp dàt,"sprak Hendrik met levendigheid, »en dat ééne woord reeds is voor mij overtuigend genoeg."

»Het klinkt wat… rouw, oordeelt gij!" hernam Floris met ernst, maar toch zachtmoedig, »geloof wel dat men niet tot zulke overleggingen des verstands komt zonder de bitterste verscheuringen des harten, maar… wat zal ik u zeggen… mijn trouwe; la Rivière had wel gelijk, er zijn onmogelijkheden in het leven… en ik… ik ben het althans niet, die den ijdelen kamp moet